Nu Egypte geen Verdragsstaat is bij het Haags Legalisatieverdrag (1961), zijn de vereiste bescheiden niet vrijgesteld van legalisatie.
HR, 02-04-2004, nr. C02/164HR
ECLI:NL:HR:2004:AO1936
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-2004
- Zaaknummer
C02/164HR
- Conclusie
Mr. Hartkamp
- LJN
AO1936
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2004:AO1936, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑04‑2004
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO1936
ECLI:NL:HR:2004:AO1936, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑04‑2004; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AO1936
- Wetingang
- Vindplaatsen
Conclusie 02‑04‑2004
Mr. Hartkamp
Partij(en)
nr. C02/164HR
Mr. Hartkamp
zitting 16 januari 2004
Tussenconclusie inzake
[Eiseres] in haar hoedanigheid van weduwe en erfgenaam van [betrokkene 1]
tegen
[Verweerder]
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
Bij exploot van 23 april 2002 heeft [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) beroep in cassatie ingesteld tegen een tussen hem en [verweerder] (hierna: [verweerder]) op 23 januari 2002 gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Nadat [betrokkene 1] op 16 januari 2003 in Egypte is overleden, is de cassatieprocedure geschorst.
Bij exploot van 17 april 2003 heeft [eiseres] (hierna: [eiseres]), wonende te Egypte, aangegeven dat zij als weduwe en erfgenaam van [betrokkene 1] de cassatieprocedure wenst te hervatten (art. 225-227 Rv). Daarbij heeft [eiseres] een uittreksel uit het overlijdensregister overgelegd, waaruit blijkt dat [betrokkene 1] ten tijde van zijn overlijden de Egyptische nationaliteit bezat en zijn gewone verblijfplaats had in Egypte. Dit betekent dat de erfopvolging ingevolge art. 1 Wet Conflictenrecht Erfopvolging jo art. 3 lid 1 van het Haags Verdrag Erfopvolging (1989), beheerst wordt door Egyptisch recht. Met het oog op de ontvankelijkheid rijst daarmee de vraag of [eiseres] naar Egyptisch recht kan worden aangemerkt als (enig) erfgenaam. [Verweerder] heeft in zijn schriftelijke toelichting opgemerkt dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat zij (enig) erfgenaam van [betrokkene 1] is, en haar verzocht om passende bescheiden over te leggen waaruit dit zou blijken.
Conclusie
Bij deze stand van zaken concludeer ik dat de Hoge Raad, met aanhouding van iedere beslissing, [eiseres] in de gelegenheid zal stellen om door middel van (gelegaliseerde1.) bescheiden, zoals een verklaring van erfrecht, aan te tonen dat zij naar het hier toepasselijke Egyptische recht (enig) erfgenaam is van [betrokkene 1].
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑04‑2004
Uitspraak 02‑04‑2004
Inhoudsindicatie
2 april 2004 Eerste Kamer Nr. C02/164HR JMH/IS Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiseres], in haar hoedanigheid van weduwe en erfgenaam van [betrokkene 1], wonende te Egypte, EISERES tot cassatie, advocaat: aanvankelijk mr. R.G.E. de Vries, thans mr. J.G. Pherai, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: mr. U.W.G. Thöle. 1. Het geding in feitelijke instanties...
Partij(en)
2 april 2004
Eerste Kamer
Nr. C02/164HR
JMH/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], in haar hoedanigheid van weduwe en erfgenaam van [betrokkene 1], wonende te Egypte,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. R.G.E. de Vries, thans mr. J.G. Pherai,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. U.W.G. Thöle.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 17 januari 2000 [betrokkene 1], wonende te [woonplaats] - verder te noemen: [betrokkene 1] - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [betrokkene 1] te veroordelen om:
- a.
al datgene te verrichten wat noodzakelijk is om een splitsingsvergunning te verkrijgen van de gemeente Rijswijk (ZH) voor het pand gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats], kadastraal bekend Gemeente Rijswijk, Sectie [A], no. [001], groot 1 a, 28 ca. en Gemeente Rijswijk Sectie [A], No [002], groot 16 ca, een en ander zoals geregeld in de bijlage bij de koopovereenkomst van 26 augustus 1999 ten aanzien van voornoemd pand, met machtiging aan [verweerder] in de zin van artikel 3:299 BW om desgewenst zelf datgene te doen wat daartoe noodzakelijk is,
- b.
mede te werken aan levering van het pand bij gebreke waarvan worde bepaald dat het vonnis in de plaats van de akte althans in de plaats van een noodzakelijk deel van de akte van levering treedt, een en ander in de zin van artikel 3:300 BW,
- c.
aan [verweerder] te voldoen de krachtens artikel 13.3 van de koopovereenkomst verbeurde boete van 3 promille van de koopsom voor iedere dag dat [betrokkene 1] - na een termijn van 8 dagen - in gebreke blijft aan de koopovereenkomst te voldoen, berekend vanaf 21 december 1999 tot de dag van levering als hiervoor in b genoemd, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, een en ander met bepaling dat [verweerder] gerechtigd is dat bedrag terstond te verrekenen althans op de door hem te betalen koopsom in mindering te brengen,
- d.
een en ander met veroordeling van [betrokkene 1] in de kosten van dit geding, waaronder begrepen de kosten van het krachtens verlof van 30 december 1999 op 3 januari 2000 gelegde conservatoir beslag en de daarop gevolgde betekening en de kosten van eisers procureur.
Daar [betrokkene 1] niet op de vordering had geantwoord, is tegen hem akte van non-conclusie verleend.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 mei 2000 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [betrokkene 1] bij exploot van 21 augustus 2000 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 23 januari 2002 heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [betrokkene 1] bij exploot van 23 april 2002 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op 16 januari 2003 is [betrokkene 1] te Egypte overleden. Thans eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft de procedure van haar overleden echtgenoot overgenomen.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en hij heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat.
De conclusie van de Procureur-Generaal strekt ertoe, dat de Hoge Raad, met aanhouding van iedere beslissing, [eiseres] in de gelegenheid zal stellen om door middel van (gelegaliseerde) bescheiden, zoals een verklaring van erfrecht, aan te tonen dat zij naar het hier toepasselijke Egyptische recht (enig) erfgenaam is van [betrokkene 1].
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
[Eiseres] heeft bij exploot van 17 april 2003 op de voet van art. 227 Rv. verklaard dat zij "als weduwe en erfgenaam" van [betrokkene 1] de procedure in cassatie wenst te hervatten. Zij heeft daarbij echter, zoals ook door [verweerder] is aangevoerd, niet aangetoond dat zij kan worden aangemerkt als enig erfgenaam van [betrokkene 1].
3.2
Uit het door [eiseres] overgelegde uittreksel uit het overlijdensregister blijkt dat [betrokkene 1] ten tijde van zijn overlijden de Egyptische nationaliteit had en zijn gewone verblijfplaats had in Egypte. Ingevolge art. 1 Wet conflictenrecht erfopvolging in verbinding met art. 3 lid 1 van het Haags Verdrag Erfopvolging van 1989 wordt zijn erfopvolging mitsdien beheerst door Egyptisch recht.
3.3
In verband met de beoordeling van de ontvankelijkheid van [eiseres] moet de vraag worden beantwoord of zij naar Egyptisch recht kan worden aangemerkt als de enig erfgenaam van [betrokkene 1]. De Hoge Raad zal, alvorens verder te beslissen, [eiseres] in de gelegenheid stellen dit door middel van (gelegaliseerde) bescheiden, zoals een verklaring van erfrecht, aan te tonen.
4. Beslissing:
De Hoge Raad:
stelt [eiseres] in de gelegenheid bij akte bescheiden als hiervoor in 3.3 bedoeld over te leggen;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 25 juni 2004;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 2 april 2004.