JOW 2005, 2
wederrechtelijk verkregen voordeel; benadeelde derde
HR 23-03-2004, ECLI:NL:PHR:2004:AO2607
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23 maart 2004
- Magistraten
Bleichrodt, Koster, Van Dorst, De Savornin Lohman, Van Schendel
- Zaaknummer
01230/03P
- LJN
AO2607
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2004:AO2607, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑03‑2004
ECLI:NL:PHR:2004:AO2607, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑03‑2004
- Wetingang
Sr art. 36e; Sv art. 359 lid 7
Essentie
wederrechtelijk verkregen voordeel; benadeelde derde
Samenvatting
Indien de vordering van het OM ter zitting strekt tot gebruik van de matigingsbevoegdheid, en de rechter geen of in geringere mate matiging toepast en het te betalen bedrag hoger vaststelt dan gevorderd zal dit zodanig moeten worden gemotiveerd dat de betrokkene niet in het ongewisse verkeert omtrent de redenen die tot die hogere vaststelling hebben geleid. In het geval de rechter tot een hogere schatting van het wederrechtelijk voordeel is gekomen dan het OM, mist art. 359, lid 7 Sv redelijke zin nu de redenen daarvoor besloten liggen in de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.