RvdW 2003, 1
Hoofdelijke veroordeling v.o.f. en vennoten; ontvankelijkheid hoger beroep vennoten; belang.
HR 13-12-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE9261 (Hitz/Theunissen)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 december 2002
- Magistraten
R. Herrmann, H.A.M. Aaftink, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C01/129HR
- Conclusie
A-G Huydecoper
- LJN
AE9261
- Roepnaam
Hitz/Theunissen
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Burgerlijk procesrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE9261, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑12‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE9261, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2002
- Wetingang
K art. 18; BW art. 3:303; Rv (oud) art. 332
Essentie
Hoofdelijke veroordeling v.o.f. en vennoten; ontvankelijkheid hoger beroep vennoten; belang.
Onjuist is het oordeel van de Rechtbank dat, nu de v.o.f. niet in hoger beroep is gekomen, de vennoten van de v.o.f. wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun hoger beroep. De Rechtbank heeft miskend dat een schuldeiser van een v.o.f. tegen ieder der vennoten twee samenlopende vorderingsrechten heeft, namelijk een vorderingsrecht tegen de gezamenlijke vennoten, welke vordering verhaalbaar is op het vermogen van de v.o.f., en een vorderingsrecht tegen de vennoot persoonlijk, welke vordering verhaalbaar is op het vermogen van deze vennoot. Voorts heeft ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.