RvdW 2002, 178
Huur woonruimte: ontbindende voorwaarde; nietigheid. Retentierecht; art. 3:294 BW: ‘weer uit hoofde van dezelfde rechtsverhouding onder zich krijgen’.
HR 08-11-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE8172
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
8 november 2002
- Magistraten
R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C01/089HR
- Conclusie
A-G Huydecoper
- LJN
AE8172
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Huurrecht / Algemeen
Huurrecht / Huur van woonruimte
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE8172, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑11‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE8172, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑11‑2002
- Wetingang
BW art. 6:294; BW art. 7A:1623n
Essentie
Huur woonruimte: ontbindende voorwaarde; nietigheid. Retentierecht; art. 3:294 BW: ‘weer uit hoofde van dezelfde rechtsverhouding onder zich krijgen’.
Ingevolge art. 7A:1623n leden 2 en 3 BW zijn nietig bedingen in een huurovereenkomst die een ontbindende voorwaarde inhouden. Ingeval de retentor de zaak waarop het retentierecht rustte onvrijwillig aan de eigenaar van die zaak heeft afgestaan ter voldoening aan een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis waaraan een dwangsomsanctie was verbonden, geldt dat voor zover later blijkt dat het desbetreffende vonnis onjuist was gewezen, degene te wiens gunste dat vonnis is gewezen in beginsel onrechtmatig t.o.v. de veroordeelde ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.