NJ 2004, 211
Kostenverhaal bodemsanering; ‘ernstige verwijtbaarheid’ en ‘ernstige gevaren’ in de zin van art. 75 lid 6 Wbb.
HR 25-10-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AE8451, m.nt. W.M. Kleijn
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
25 oktober 2002
- Magistraten
Mrs. P. Neleman, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savorin-Lohman, A. Hammerstein, P.C. Kop
- Zaaknummer
C01/145HR
- Conclusie
A-G Spier
- Noot
W.M. Kleijn
- LJN
AE8451
- JCDI
JCDI:ADS48789:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Milieurecht / Bodem
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AE8451, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 25‑10‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AE8451, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑10‑2002
- Wetingang
Wbb art. 75
Essentie
Kostenverhaal bodemsanering; ‘ernstige verwijtbaarheid’ en ‘ernstige gevaren’ in de zin van art. 75 lid 6 Wbb.
Met ‘ernstig(e) verwijtbaar(heid)’ in art. 75 lid 6 Wet bodembescherming (Wbb) wordt een schuldgradatie aangeduid, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat slechts aansprakelijkheid bestaat als opzettelijk of bewust roekeloos is gehandeld. Het gaat daarbij om gevallen waarin ondanks het bestaan van redelijkerwijs toepasbare alternatieven willens en wetens of met grote onverschilligheid ten aanzien van gevolgen stoffen op of in de bodem zijn gebracht die tot verontreiniging hebben geleid. Bij het begrip ‘ernstige gevaren’ in art. 75 lid 6 Wbb ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.