HR, 20-09-2002, nr. 1351
ECLI:NL:PHR:2002:AE7912
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-09-2002
- Zaaknummer
1351
- LJN
AE7912
- Vakgebied(en)
Ruimtelijk bestuursrecht / Onteigeningsrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE7912, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑09‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE7912
ECLI:NL:PHR:2002:AE7912, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑09‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE7912
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑09‑2002
Inhoudsindicatie
-
Nr. 1351
20 september 2002
AB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
gewezen in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. C.M.E. Verhaegh,
tegen
de gemeente Haarlemmermeer,
zetelende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Geding in feitelijke instantie
Bij vonnis van 6 november 2001, gewezen tussen de Gemeente als eiseres en [eiser] als gedaagde, heeft de Arrondissementsrechtbank te Haarlem ten name van en ten behoeve van de Gemeente vervroegd de onteigening uitgesproken van de in dat vonnis omschreven onroerende zaak. Het vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
2.1. [eiser] heeft het vonnis met één middel van cassatie bestreden. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De Gemeente heeft bij conclusie van antwoord geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.3. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten door hun advocaten. [eiser] heeft gerepliceerd.
2.4. De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 3 mei 2002 geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De onderhavige onroerende zaak is bij Koninklijk Besluit aangewezen ter onteigening "ten behoeve van de aanleg van de [a-straat] (...)" (hierna: het werk). Voorafgaand aan het bestreden vonnis heeft ter zake van het werk geen milieueffectbeoordeling plaatsgevonden, noch is de noodzaak daartoe, die door [eiser] is gesteld maar door de Gemeente betwist, door de bestuursrechter beoordeeld.
3.2. Het middel strekt ten betoge dat de Rechtbank in het onderhavige geval had moeten toetsen of een milieueffectbeoordeling had moeten plaatsvinden, omdat sprake zou zijn van strijd met de Richtlijn 85/337 EEG indien de onteigening uitgesproken zou worden zonder dat een dergelijke beoordeling zou plaatsvinden. [eiser] leidt dit af uit het arrest van het HvJ EG van 19 september 2000 (NJ 2001, 150; Linster).
3.3. Het middel faalt. De Richtlijn strekt niet tot bescherming van de private eigendom, maar tot bescherming van het milieu. Het milieubelang wordt niet geraakt door een onteigening, maar hoogstens door de uitvoering van het werk waartoe onteigend wordt. Niet in geschil is dat het Nederlandse bestuursrecht erin voorziet dat, desverzocht en voorafgaand aan de uitvoering van het werk, de naleving van de Richtlijn door de bestuursrechter wordt gecontroleerd. In het licht hiervan verzet het Linster-arrest noch de Richtlijn zelf zich ertegen dat de onteigening wordt uitgesproken zonder voorafgaande rechterlijke toetsing of het werk al dan niet MER-plichtig is.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep,
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 286,88 aan verschotten, en € 1365 voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren J.W. van den Berge, J.C. van Oven, A.R. Leemreis, en C.J.J. van Maanen, en door de raadsheer A. Hammerstein uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2002.
Conclusie 20‑09‑2002
Inhoudsindicatie
-
Nr. 1351
Derde Kamer B
Onteigening
PROCUREUR-GENERAAL BIJ DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
MR. J.W. ILSINK
ADVOCAAT-GENERAAL
Conclusie van 3 mei 2002 inzake:
[eiser]
tegen
DE GEMEENTE HAARLEMMERMEER
1. Feiten en procesverloop
1.1. [eiser] (hierna: [eiser]) is eigenaar van een perceel(1). Een gedeelte(2) van dat perceel is bij KB van 13 maart 2001(3) ingevolge art. 72a Ow ter onteigening aangewezen ten behoeve van - samengevat - de aanleg van de [a-straat]. In dat KB is [eiser] aangewezen als eigenaar van het te onteigenen perceelsgedeelte.
1.2. Bij exploit van 2 augustus 2001 heeft de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de Gemeente) [eiser] doen dagvaarden voor de arrondissementsrechtbank te Haarlem (hierna: de Rechtbank) en (onder meer) gevorderd te harer name vervroegd de onteigening uit te spreken van dat gedeelte.
1.3. De Rechtbank heeft op 6 november 2001 in deze zaak vonnis(4) gewezen. De Rechtbank heeft in dat vonnis (onder meer) de gevorderde onteigening uitgesproken, het voorschot op de schadeloosstelling voor [eiser] vastgesteld op ƒ 52.200 (90% van het aanbod ad ƒ 58.000) en drie deskundigen en een rechter-commissaris benoemd.
1.4. Tegen dit vonnis heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld, waarbij hij één middel van cassatie heeft voorgesteld.
1.5. De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
1.6. Partijen hebben hun onderscheiden standpunten schriftelijk doen toelichten. [eiser] heeft gerepliceerd.
1.7. Onder nr. 1352 is nog een - nagenoeg identieke - zaak aanhangig betreffende de (vervoegde) onteigening van een perceelsgedeelte ten behoeve van de aanleg van de [a-straat]. In die zaak neem ik vandaag ook een conclusie, die overigens weinig verschilt van deze conclusie. Onder nrs. 1353 en 1354 zijn verder nog twee vergelijkbare zaken aanhangig geweest, maar die procedures zijn door royement geëindigd
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de verwerping door de Rechtbank (in rov. 3.2) van het verweer van [eiser] dat (in de woorden van de Rechtbank) "tot de onderhavige onteigening niet kan worden gekomen vanwege de omstandigheid dat in casu sprake is van een activiteit waarvoor een milieu effectenrapport moet worden opgesteld".
2.2. In het geval van een infrastructurele onteigening geldt vanaf 1999 als praktijk dat de Kroon in het kader van de noodzaaktoetsing beoordeelt of er voldoende zekerheid bestaat omtrent de planologische inpassing van het werk waarvoor wordt onteigend. Zulks is het geval, aldus deze toets van de Kroon, indien een planologische procedure is opgestart waarin dat werk past en voorafgaand aan of ten minste gelijktijdig met de tervisielegging van de onteigeningsstukken belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld om in die planologische procedure zienswijzen of bedenkingen naar voren te brengen.(5) Ook in het onderhavige geval heeft de Kroon deze praktijk - waarmee de Kroon geheel binnen de haar toekomende bestuurlijke beleidsruimte blijft(6) - gehanteerd.
2.3. Uit het desbetreffende KB (§ 1.1) blijkt bovendien niet dat in de administratieve procedure - in het kader van het naar voren brengen van zienswijzen betreffende de beoordeling door de Kroon van de planologische grondslag van het werk waarvoor onteigend wordt - bezwaren zijn aangevoerd met betrekking tot het achterwege blijven van een zogenoemde milieueffectbeoordeling. Evenmin blijkt uit de stukken van het geding dat door [eiser] is aangevoerd dat het KB in zoverre onvolledig zou zijn. De desbetreffende bezwaren stonden dus niet aan de Rechtbank ter beoordeling. In HR 9 februari 2000, NJ 2000, 418 m.nt. PCEvW (Strijpse Kampen) is immers benadrukt dat voor de onteigeningsrechter maar een beperkte taak is weggelegd:
4.2.2. De wetgever heeft in de Onteigeningswet aan de burgerlijke rechter die zich over de vordering tot onteigening moet uitspreken, immers een nauwkeurig afgebakende taak opgedragen. Tot die taak behoort niet de beoordeling van de vraag naar het algemene nut van het voorgenomen werk en de omvang daarvan, naar de plaats waar het werk tot uitvoering moet komen, naar de voor de uitvoering van dat werk benodigde grond met nauwkeurige aanwijzing van de desbetreffende terreinen en (...) naar de noodzaak om tot onteigening over te gaan, noch de afweging van de bij dit een en ander betrokken belangen, met name het algemene belang tegenover het door de onteigening te treffen individuele belang van de bij die terreinen belanghebbenden; de beoordeling van die vragen is overgelaten aan het bestuur. Met dit wettelijke stelsel is een zelfstandige beoordeling van voormelde vragen door de onteigeningsrechter naar het tijdstip van zijn uitspraak in strijd. Weliswaar brengt het bepaalde in artikel 6 EVRM mee dat, voorzover door dit stelsel wordt tekortgedaan aan de in dat verdragsartikel bedoelde waarborgen, de Onteigeningswet buiten toepassing moet blijven, doch artikel 6 dwingt niet tot een verdergaande inbreuk op evenbedoeld wettelijk stelsel dan dat de rechter de rechtmatigheid van (het besluit tot goedkeuring van) het onteigeningsbesluit dient te toetsen en wel naar de situatie ten tijde van het (goedkeurings)besluit, zulks op grondslag van de tegen de onteigening gerichte bezwaren welke reeds in de aan het onteigeningsgeding voorafgaande procedure bij het bestuur naar voren zijn gebracht. Voormelde verdragsbepaling dwingt de onteigeningsrechter dan ook niet tot een beoordeling van nieuwe bezwaren tegen de onteigening dan wel tot een beoordeling van nieuwe feiten, welke worden aangevoerd ter ondersteuning van reeds door het bestuur verworpen bezwaren, een en ander naar het tijdstip van zijn uitspraak.
2.4. Daaruit volgt dat de Rechtbank het verweer van [eiser] met betrekking tot de milieueffectbeoordeling terecht heeft verworpen, ook al heeft zij daarvoor een andere grond gehanteerd. Het middel faalt derhalve.
2.5. Bovendien komt het mij voorshands voor dat de onteigeningsrechter zich niet moet begeven in MER-kwesties. Dat moet hij overlaten aan de bestuursrechter in het kader van diens beoordeling van een bestemmingsplan of een bouwvergunning in een ruimtelijke-ordeningprocedure. Dat heeft de rechtbank (in rov. 3.2.4) volgens mij goed gezien.
3. Conclusie
Ik concludeer tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Kadastraal bekend gemeente Haarlemmermeer, sectie [...], nummer [...], ter grootte van 7.03 are.
2 Te onteigenen grootte: 1.03 are.
3 KB van 13 maart 2001, nr. 01.001332, Stcrt. 6 juni 2001, 106.
4 Zaaknr/rolnr: 76770/HA ZA 01-1086.
5 Vgl. punt 4.8 van mijn conclusie voor HR 10 augustus 2001, nr. 1314 ([...]/Haarlemmermeer), ook een procedure in het kader van de onteigening ten behoeve van de aanleg van de [a-straat].
6 Vgl. punt 4.9 van de conclusie die ik heb genoemd in de vorige noot.