AB 2003, 102
Stuiting van verjaring invorderingsbevoegdheid bestuurlijke dwangsom; ratio van lengte verjaringstermijn; overeenkomstige toepassing van Boek 3 titel 11 BW
HR 28-06-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1538, m.nt. F.J. van Ommeren
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 juni 2002
- Magistraten
Herrmann, Van der Putt-Lauwers, Fleers, Beukenhorst, De Savornin Lohman, Wesseling-van Gent
- Zaaknummer
C00/318HR
- Noot
F.J. van Ommeren
- LJN
AE1538
- JCDI
JCDI:ADS864792:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Staatsrecht / Decentralisatie
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AE1538, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AE1538, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑06‑2002
- Wetingang
AWB art. 5:33; AWB art. 5:35; Gem.w (oud) art. 138; BW art. 3:319; BW art. 3:324; BW art. 3:326
Essentie
Stuiting van verjaring invorderingsbevoegdheid bestuurlijke dwangsom; ratio van lengte verjaringstermijn; overeenkomstige toepassing van Boek 3 titel 11 BW
Samenvatting
Art. 5:35 Awb, noch art. 138 lid 1 Gemw, noch art. 611g lid 1 en 2 Rv bevatten een regeling omtrent stuiting van de verjaring. Stuiting is echter mogelijk. De aard van de rechtsverhouding tussen een bestuursorgaan en degene die een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd, verzet zich niet tegen overeenkomstige toepassing van de in Boek 3 titel 11 BW opgenomen bepalingen inzake de stuiting van bevrijdende verjaring, en — mede in aanmerking genomen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.