RvdW 2002, 92
Internationaal privaatrecht; arbeidsovereenkomst in de off-shore; toepasselijk recht. EEG-Overeenkomstenverdrag (EVO); overgangsrecht. Wet arbeid mijnbouw Noordzee. Recht van de vlaggenstaat. Grenzen rechtsstrijd in hoger beroep.
HR 31-05-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE0632
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
31 mei 2002
- Magistraten
R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, A. Hammerstein, P.C. Kop
- Zaaknummer
C00/196HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
AE0632
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Verbintenissenrecht / Europees verbintenissenrecht
Internationaal privaatrecht / Conflictenrecht
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Burgerlijk procesrecht / Hoger beroep
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2002:AE0632, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2002
ECLI:NL:HR:2002:AE0632, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 31‑05‑2002
- Wetingang
Essentie
Internationaal privaatrecht; arbeidsovereenkomst in de off-shore; toepasselijk recht. EEG-Overeenkomstenverdrag (EVO); overgangsrecht. Wet arbeid mijnbouw Noordzee. Recht van de vlaggenstaat. Grenzen rechtsstrijd in hoger beroep.
De klacht dat de Rechtbank ten onrechte het EVO van toepassing heeft geacht, nu de arbeidsovereenkomst was gesloten op 14 februari 1991 en het EVO voor Nederland pas in werking is getreden op 1 september 1991, neemt terecht tot uitgangspunt dat ingevolge de overgangsbepaling van art. 17 EVO dit verdrag in een verdragsluitende Staat uitsluitend van toepassing is op overeenkomsten die zijn gesloten nadat het voor deze ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.