RvdW 2002, 85
Vordering uit onrechtmatige daad tegen de Staat (CBB geen ‘independent tribunal’ als bedoeld in art. 6 EVRM en besluit CBB onjuist); verjaringstermijn; Wet van 31 oktober 1924; opvorderbaarheid; bekendheid; redelijkheid en billijkheid; stuiting; doorlopende schade.
HR 24-05-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD9615
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24 mei 2002
- Magistraten
R. Herrmann, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, P.C. Kop
- Zaaknummer
C01/053HR
- Conclusie
A-G Spier
- LJN
AD9615
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AD9615, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑05‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AD9615, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2002
- Wetingang
BW art. 3:310; BW art. 6:162; BW (oud) art. 1401; Wet 31 okt. 1924 Stb. 482 art. 1; EVRM art. 6
Essentie
Vordering uit onrechtmatige daad tegen de Staat (CBB geen ‘independent tribunal’ als bedoeld in art. 6 EVRM en besluit CBB onjuist); verjaringstermijn; Wet van 31 oktober 1924; opvorderbaarheid; bekendheid; redelijkheid en billijkheid; stuiting; doorlopende schade.
Aan hun vordering uit onrechtmatige daad tegen de Staat hebben thans eisers tot cassatie onder meer ten grondslag gelegd dat de Staat een onrechtmatige rechtsgang bij het CBB heeft ingericht nu dit college niet is te beschouwen als ‘an independent tribunal’ als bedoeld in art. 6 EVRM (EHRM in de zaak Van de Hurk/Nederland, Serie A nr. 238) en dat het CBB ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.