NJ 2002, 348
Arbeidsovereenkomst; ontslag; beroep op nietigheid ingevolge art. 9 BBA; vormvereisten? Procedure na cassatie en verwijzing.
HR 03-05-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD9599
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
3 mei 2002
- Magistraten
P. Neleman, C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C00/232HR
- Conclusie
A-G Huydecoper
- LJN
AD9599
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
Burgerlijk procesrecht / Cassatie
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AD9599, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 03‑05‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AD9599, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑05‑2002
- Wetingang
Essentie
Arbeidsovereenkomst; ontslag; beroep op nietigheid ingevolge art. 9 BBA; vormvereisten? Procedure na cassatie en verwijzing.
Vervolg op 26 juni 1998, NJ 1998, 766. Voor het inroepen van de nietigheid van het ontslag ingevolge art. 9 BBA bestaan geen vormvereisten en is voldoende dat de werkgever uitlatingen die zijn gedaan namens de werknemer redelijkerwijs heeft moeten opvatten als een beroep op nietigheid. Nu uit het arrest van 26 juni 1998 niet als oordeel van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat hij het oordeel van de Rechtbank zo heeft uitgelegd dat de nietigheid van het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.