NJ 2002, 529
Verzekering: verzwijging; strafrechtelijk verleden; beroep op verzwijging tardief?; onschuld-presumptie van art. 6 lid 2 EVRM en art. 14 lid 2 IVPBR.
HR 01-02-2002, ECLI:NL:PHR:2002:AD5814, m.nt. M.M. Mendel
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
1 februari 2002
- Magistraten
G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, P.C. Kop
- Zaaknummer
C00/168HR
- Conclusie
A-G Huydecoper
- Noot
M.M. Mendel
- LJN
AD5814
- JCDI
JCDI:ADS63738:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2002:AD5814, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 01‑02‑2002
ECLI:NL:PHR:2002:AD5814, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2002
- Wetingang
WvK art. 251
Essentie
Verzekering: verzwijging; strafrechtelijk verleden; beroep op verzwijging tardief?; onschuld-presumptie van art. 6 lid 2 EVRM en art. 14 lid 2 IVPBR.
Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft 's Hofs oordeel dat de vraag op het aanvraagformulier voor de verzekering naar het strafrechtelijk verleden niet slechts betrekking had op strafrechtelijke veroordelingen doch dat ook relevant zijn de fase waarin de strafvervolging tegen de aanvrager verkeerde alsmede de aard en de ernst van de feiten waarvoor een vervolging was ingesteld. In 's Hofs oordeel ligt besloten dat de aanvrager de bewuste vraag niet aldus had mogen opvatten dat uitsluitend werd gevraagd ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.