HR, 28-09-2001, nr. 36224
ECLI:NL:HR:2001:AD3888
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-09-2001
- Zaaknummer
36224
- LJN
AD3888
- Vakgebied(en)
Belastingen van lagere overheden (V)
Milieubelastingen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2001:AD3888, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑09‑2001; (Cassatie)
- Vindplaatsen
BNB 2001/403 met annotatie van W.J.N.M. SNOIJINK
WFR 2001/1416, 4
V-N 2001/57.28 met annotatie van Redactie
NTFR 2001/1389 met annotatie van mr. J.F. Kastelein MRE MRICS RV
Uitspraak 28‑09‑2001
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
Nr. 36.224
28 september 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van de gemeente Maarssen tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 mei 2000, nr. 99/1379, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 1996 wegens het genot krachtens zakelijk recht en wegens het gebruik van de onroerende zaak a-straat 1 te Z, op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Maarssen opgelegd naar een heffingsgrondslag van f 4.958.000, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd afdeling financiën van de gemeente Maarssen zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Burgemeester en wethouders van de gemeente Maarssen (hierna: B en W) hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De aanslagen betreffen een aan belanghebbende in eigendom behorend stuk grond en water met opstallen. De opstallen zijn - naar buiten geschil is: als onroerend aan te merken - zomerhuisjes en stacaravans, die zijn opgetrokken respectievelijk geplaatst op kavels die door belanghebbende zijn verhuurd. Te dier zake zijn uitsluitend contracten tot het huren van de kavels opgemaakt; een recht van opstal of enig ander zakelijk recht is niet gevestigd. De huurders van de kavels mogen de zomerhuisjes en stacaravans met toestemming van belanghebbende verkopen aan de opvolgende kavelhuurders.
3.2.
Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - geoordeeld dat nu de onroerende zomerhuisjes en stacaravans door de huurders van de kavels zijn gebouwd op de aan belanghebbende in eigendom toebehorende grond, zonder dat daartoe een recht van opstal of enig ander zakelijk recht is gevestigd, belanghebbende door natrekking eigenaar is geworden van die zomerhuisjes en stacaravans.
3.3.
Voorts heeft het Hof - in cassatie eveneens onbestreden - geoordeeld dat de kavels met de daarop door de huurders geplaatste zomerhuisjes en stacaravans bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt door de huurders/recreanten, aan welk oordeel het Hof de gevolgtrekking heeft verbonden dat de kavels met die huisjes en stacaravans elk zijn aan te merken als een gedeelte van een gebouwd of ongebouwd eigendom in de zin van artikel 220a, onder 3e, van de Gemeentewet (tekst 1996; hierna: de Gemeentewet) en artikel 2, letter c, van de onderhavige verordening (welke bepalingen overeenstemmen met artikel 16, letter c, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ). Met het laatstgenoemde gebouwd of ongebouwd eigendom heeft het Hof klaarblijkelijk het oog op het gehele recreatieterrein. Tegen deze gevolgtrekking richt zich het tweede middel.
3.4.
Het middel wordt in zoverre terecht voorgesteld, dat 's Hofs vaststelling dat de kavels met daarop de door de huurders geplaatste huisjes en stacaravans bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, tot de gevolgtrekking dwingt dat de kavels en die huisjes en stacaravans niet kunnen worden beschouwd als gedeelten van een gebouwd of van een ongebouwd eigendom in de zin van voormelde bepalingen, maar moeten worden beschouwd als een samenstel van een ongebouwd eigendom (de kavels) en een gebouwd eigendom (het huisje of de caravan), die bij dezelfde belastingplichtige (de huurder/recreant) in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. De kavels met de huisjes vormen derhalve samenstellen, als bedoeld in artikel 220a, onder 4e, van de Gemeentewet (welke bepaling overeenstemt met artikel 16, letter d, van de Wet WOZ), die ingevolge die bepaling derhalve ieder als één onroerende zaak moeten worden aangemerkt.
3.5.
Het middel kan, hoewel gegrond, echter niet tot cassatie leiden. De bedoelde afzonderlijke onroerende zaken dienen immers zelfstandig in de belastingheffing te worden betrokken, tenzij zij op hun beurt weer als een samenstel in de zin van laatstbedoelde bepaling zijn aan te merken, waartoe onder meer is vereist dat de bedoelde eigendommen bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. Van dit laatste is evenwel geen sprake blijkens 's Hofs in cassatie niet bestreden oordeel dat de kavels met de zomerhuisjes en stacaravans bij de huurders/recreanten in gebruik zijn en niet bij belanghebbende. Anders dan in het middel wordt betoogd, brengt het bepaalde in artikel 220b, lid 1, letter b, van de Gemeentewet (welke bepaling overeenstemt met artikel 24, lid 4 (vanaf 1997 lid 5), letter b, van de Wet WOZ) hierin geen verandering, omdat de kavels met huisje of stacaravan afzonderlijke onroerende zaken zijn en geen delen van een onroerende zaak die door belanghebbende aan een ander in gebruik zijn gegeven.
3.6.
Ook het eerste middel faalt. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
- B.
en W zullen worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 36225 en 36226 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt B en W in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op eenderde van f 1420, derhalve f 473,33 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.H. Beukenhorst als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2001.
Van B en W wordt een griffierecht geheven van f 630. Met dit bedrag wordt verrekend het bedrag van f 150, dat bij het Hof is betaald voor de vervanging van de mondelinge uitspraak, zodat nog resteert te betalen f 480.