NJ 2001, 616
Arbeidsovereenkomst. Kennelijk onredelijk ontslag; bewijslastverdeling; voldoende gemotiveerde betwisting.
HR 07-09-2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3643
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
7 september 2001
- Magistraten
P. Neleman, C.H.M. Jansen, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C99/236HR
- Conclusie
A‑G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
ZC3643
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:ZC3643, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2001
ECLI:NL:HR:2001:ZC3643, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑09‑2001
- Wetingang
BW art. 7A:1639s (oud); BW art. 7:681; Rv (oud) art. 5; Rv (oud) art. 141; Rv (oud) art. 177
Essentie
Arbeidsovereenkomst. Kennelijk onredelijk ontslag; bewijslastverdeling; voldoende gemotiveerde betwisting.
De ontslagen werknemer draagt de bewijslast van zijn stelling dat de werkgever de dienstbetrekking kennelijk onredelijk heeft doen eindigen. Dat geldt ook ingeval de grondslag van de vordering bestaat uit de stelling dat de opgegeven ontslagreden ‘vals’ is in de zin van niet bestaand. In dat geval dient de werkgever evenwel — bij betwisting van de stellingen van de werknemer — voldoende feitelijke gegevens ter staving van de opgegeven ontslagreden te verstrekken om de werknemer voor zijn bewijslevering voldoende aanknopingspunten te verschaffen. Laat de werkgever dat na, dan staat het de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.