NJ 2001, 601
26 lid 2 Wet voorkeursrecht gemeenten: ontvankelijkheid gemeente. 26 lid 1; gemeentelijke regiefunctie.
HR 08-06-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB2022, m.nt. P.C.E. van Wijmen
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
8 juni 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, W.H. Heemskerk, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
R00/113HR
- Conclusie
A-G Ilsink
- Noot
P.C.E. van Wijmen
- LJN
AB2022
- JCDI
JCDI:ADS114877:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB2022, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑06‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB2022, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑06‑2001
- Wetingang
Essentie
Wet voorkeursrecht gemeenten. Art. 26 lid 2: ontvankelijkheid gemeente. Art. 26 lid 1; gemeentelijke regiefunctie.
Aan het vereiste van art. 26 lid 2 Wvg dat de gemeente binnen 8 weken nadat de desbetreffende rechtshandeling haar ter kennis is gekomen de nietigheid daarvan moet inroepen, is pas dan voldaan wanneer aan de gemeente voldoende gegevens betreffende de inhoud van de rechtshandeling ter kennis zijn gekomen om te kunnen beoordelen of het geraden is een verzoek als bedoeld in art. 26 in te dienen; niet van belang is of de gemeente met de essentialia bekend had kunnen zijn ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.