RvdW 2001, 95
Immateriële schadevergoeding; discretionaire bevoegdheid rechter.
HR 27-04-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB1337
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27 april 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop
- Zaaknummer
C99/243HR
- Conclusie
A-G Hartkamp
- LJN
AB1337
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB1337, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑04‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB1337, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑04‑2001
- Wetingang
BW art. 6:106
Essentie
Immateriële schadevergoeding; discretionaire bevoegdheid rechter.
Rechter heeft discretionaire bevoegdheid m.b.t. bepalen van immateriële schadevergoeding op voet art. 6:106 BW; de rechter mag bij het begroten van de schade rekening houden met alle omstandigheden van het geval en hij heeft de bevoegdheid geen schadevergoeding toe te kennen indien hij daartoe gronden aanwezig oordeelt.
Samenvatting
Een zoon heeft zijn moeder een brief geschreven met de zinsneden: ‘Ik heb inmiddels aangifte gedaan en er loopt een onderzoek naar je. (…) De moorden, sexueel misbruik en satanische rituelen die je mij en je andere kinderen hebt aangedaan zijn nooit te ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.