NJ 2002, 384
Verjaringstermijn art. 3:311 lid 1 BW: ‘bekendheid’ met tekortkoming; subjectief criterium; bewijs; tegenbewijs.
HR 20-04-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB1208, m.nt. H.J. Snijders
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20 april 2001
- Magistraten
P. Neleman, R. Herrmann, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein
- Zaaknummer
C99/293HR
- Conclusie
A-G Hartkamp
- Noot
H.J. Snijders
- LJN
AB1208
- JCDI
JCDI:ADS63918:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB1208, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑04‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB1208, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2001
- Wetingang
BW art. 3:311; GW art. 121; Rv (oud) art. 59; Rv (oud) art. 177
Essentie
Verjaringstermijn art. 3:311 lid 1 BW: ‘bekendheid’ met tekortkoming; subjectief criterium; bewijs; tegenbewijs.
Verjaring rechtsvordering tot ontbinding van overeenkomst o.g.v. een tekortkoming in de nakoming vangt aan na dag waarop de schuldeiser met de tekortkoming bekend is geworden. Het criterium ‘bekend is geworden’ moet subjectief worden opgevat. Degene die zich op verjaringstermijn beroept, dient ‘bekendheid’ te stellen en zonodig te bewijzen; de rechter kan ‘bekendheid’ afleiden uit ten processe gebleken feiten en omstandigheden, in welk geval hij kan oordelen dat voorshands, behoudens door schuldeiser te leveren tegenbewijs, moet worden aangenomen dat de schuldeiser daadwerkelijk bekend was met de tekortkoming. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.