NJ 2001, 561
Bodemverontreiniging; sanering. Wet bodembescherming: kostenverhaal Staat o.g.v. 75 lid 6: ‘ernstig(e) verwijtbaar(heid)’; ‘ernstige gevaren’.
HR 20-04-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB1202, m.nt. C.J.H. Brunner
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20 april 2001
- Magistraten
P. Neleman, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, J.B. Fleers, P.C. Kop
- Zaaknummer
C99/173HR
- Conclusie
A-G Spier
- Noot
C.J.H. Brunner
- LJN
AB1202
- JCDI
JCDI:ADS48810:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Milieurecht / Bodem
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB1202, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑04‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB1202, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑04‑2001
- Wetingang
WBB art. 75
Essentie
Bodemverontreiniging; sanering. Wet bodembescherming: kostenverhaal Staat o.g.v. art. 75 lid 6: ‘ernstig(e) verwijtbaar(heid)’; ‘ernstige gevaren’.
Aangenomen moet worden dat in art. 75 lid 6 Wbb (dat in kostenverhaal voorziet ingeval vervuiler door verontreiniging niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens enige overheid) met ‘ernstig(e) verwijtbaar(heid) een schuldgradatie wordt aangeduid waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat slechts aansprakelijkheid bestaat als opzettelijk of bewust roekeloos is gehandeld: het moet derhalve gaan om gevallen waarin ondanks het bestaan van redelijkerwijs toepasbare alternatieven willens en wetens of met grove onverschilligheid t.a.v. de gevolgen, stoffen op of in de bodem zijn gebracht die ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.