NJ 2001, 334
Wet BOPZ. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Verzoek tot schadevergoeding o.g.v. 35 Bopz; absoluut bevoegde rechter; 157a Rv.
HR 13-04-2001, ECLI:NL:PHR:2001:AB1075
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13 april 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
R01/013HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AB1075
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2001:AB1075, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑04‑2001
ECLI:NL:PHR:2001:AB1075, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2001
- Wetingang
Essentie
Wet BOPZ. Ontvankelijkheid cassatieberoep. Verzoek tot schadevergoeding o.g.v. art. 35 Bopz; absoluut bevoegde rechter; art. 157a Rv.
Cassatieberoep tegen beschikkingen machtiging voortzetting inbewaringstelling en tegen beschikkingen voorlopige machtiging reeds niet ontvankelijk omdat rekest niet is ondertekend door advocaat bij Hoge Raad. Op verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in art. 35 Bopz zijn de bepalingen van de verzoekschriftprocedure van toepassing m.u.v. art. 429d lid 3 Rv.: verzoek kan worden ingediend zonder tussenkomst van procureur maar dient gericht te worden tot rechtbank als absoluut bevoegde rechter. Omdat redelijke wetstoepassing meebrengt dat in onderhavige geval ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.