NJ 2002, 391
Partij-getuige; art. 6 EVRM. Devolutieve werking appèl.
HR 13-04-2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1057, m.nt. H.J. Snijders
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 april 2001
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop
- Zaaknummer
C99/183HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- Noot
H.J. Snijders
- LJN
AB1057
- JCDI
JCDI:ADS157561:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2001:AB1057, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2001
ECLI:NL:HR:2001:AB1057, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑04‑2001
- Wetingang
Rv (oud) art. 213; Rv (oud) art. 343; EVRM art. 6
Essentie
Partij-getuige; art. 6 EVRM. Devolutieve werking appèl.
Hof heeft toepassing gegeven aan art. 213 lid 1 Rv. in welke bepaling besloten ligt dat aan de verklaring van een partij-getuige beperkte bewijskracht toekomt. Zulks is in beginsel niet in strijd met art. 6 EVRM. Geen omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot oordeel dat toepassing genoemde bepaling in casu wel in strijd is met art. 6 EVRM. Hof heeft miskend dat het de subsidiaire grondslag van de vordering o.g.v. de devolutieve werking van het appèl had moeten behandelen.
Samenvatting
Inzet van deze procedure is de vraag ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.