RvdW 2000, 181
Sexueel misbruik minderjarigen; verjaring vordering schadevergoeding; art. 3:310 lid 4 BW; overgangsrecht; onmiddellijke werking. Art. 3:310 lid 1 BW; redelijkheid en billijkheid. Aanwijzing Hoge Raad voor geding na verwijzing.
HR 08-09-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA7048
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
8 september 2000
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, A.E.M. van der Putt-Lauwers, O. de Savornin Lohman
- Zaaknummer
C99/250HR
- Conclusie
A-G De Vries Lentsch-Kostense
- LJN
AA7048
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA7048, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 08‑09‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA7048, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2000
- Wetingang
BW art. 3:310
Essentie
Sexueel misbruik minderjarigen; verjaring vordering schadevergoeding; art. 3:310 lid 4 BW; overgangsrecht; onmiddellijke werking. Art. 3:310 lid 1 BW; redelijkheid en billijkheid. Aanwijzing Hoge Raad voor geding na verwijzing.
Voor het nieuwe art. 3:310 lid 4 (de rechtsvordering tot schadevergoeding verjaart niet zolang het recht tot strafvordering niet is verjaard) geldt de overgangsbepaling dat de nieuwe regeling ook geldt voor strafbare feiten gepleegd vóór de inwerkingtreding; aan deze bepaling zou afbreuk worden gedaan indien de (onherroepelijke) berechting van een eerder gepleegd strafbaar feit het gebruikmaken van het nieuwe verjaringsregime zou verhinderen. De onmiddellijke werking van de verjaringsregeling ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.