NJ 2000, 536
Verhouding Bank-cliënt; redelijkheid en billijkheid. Ongerechtvaardigde verrijking; rechtsgrond debitering.
HR 30-06-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA6338 (Ermer/ABN-AMRO)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30 juni 2000
- Magistraten
F.H.J. Mijnssen, P. Neleman, W.H. Heemskerk, C.H.M. Jansen, P.C. Kop
- Zaaknummer
C98/264HR
- Conclusie
A-G Hartkamp
- LJN
AA6338
- Roepnaam
Ermer/ABN-AMRO
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Verbintenissenrecht / Overige verbintenissen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA6338, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑06‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA6338, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2000
- Wetingang
BW art. 6:203; BW art. 6:228; BW art. 6:248
Essentie
Verhouding Bank-cliënt; redelijkheid en billijkheid. Ongerechtvaardigde verrijking; rechtsgrond debitering.
Niet blijk van onjuiste rechtsopvatting geeft 's Hofs oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat Bank haar cliënte, een zakelijke relatie, houdt aan haar onvoorwaardelijke instemming met debitering van haar rekening nadat de Bank bij vergissing tweemaal voor cliënte had betaald aan bedrijf (dat weigerde Bank terug te betalen), ook toen bleek dat niet uitkwam de verwachting van cliënte dat zij tegenprestatie van bedrijf zou ontvangen. Voorzover verrijking van Bank moet worden aangenomen vond deze grond in de gegeven opdracht (instemming).
Samenvatting
Bank maakt ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.