NJ 2001, 143
Toepassing strafvorderlijk dwangmiddel onrechtmatig? Stelplicht.
HR 21-04-2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5593
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21 april 2000
- Magistraten
Roelvink, Jansen, Fleers, O. de Savornin Lohman, Kop
- Zaaknummer
R97/184HR
- Conclusie
A-G Langemeijer
- LJN
AA5593
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2000:AA5593, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2000
ECLI:NL:HR:2000:AA5593, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑04‑2000
- Wetingang
Sv (Ned. Antillen) art. 76a (oud); Sv (Ned. Antillen) art. 118 (oud); Sv (Ned. Antillen) art. 126a (oud); BW art. 6:162
Essentie
Toepassing strafvorderlijk dwangmiddel onrechtmatig? Stelplicht.
Antilliaanse zaak. Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad wegens het enkele gebruik van een dwangmiddel op grond van een verdenking die achteraf ongefundeerd is gebleken, kan slechts worden aangenomen indien uit de stukken betreffende de niet met een bewezenverklaring geëindigde strafzaak de onschuld van de verdachte blijkt. Betrokkene (de verdachte) heeft niet voldoende gespecificeerd gesteld dat zijn onschuld uit de stukken betreffende de strafzaak blijkt of dat het gebruik van het dwangmiddel als zodanig in strijd was met de regels van geschreven of ongeschreven recht. Hoge Raad doet zelf af.
Samenvatting
Op grond van de ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.