NJ 2000, 356
Dwangmiddelen m.b.t. omgangsregeling; belang van het kind. 8, 13, 14 EVRM.
HR 24-03-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA5260
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24 maart 2000
- Magistraten
Mijnssen, Neleman, Herrmann, De Savornin Lohman, Hammerstein
- Zaaknummer
C98/250HR
- Conclusie
A-G i.b.d. Moltmaker
- LJN
AA5260
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Personen- en familierecht / Gezag en omgang
Internationaal belastingrecht / Discriminatieverbod
Europees belastingrecht / Discriminatie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2000:AA5260, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑03‑2000
ECLI:NL:PHR:2000:AA5260, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑03‑2000
- Wetingang
BW art. 1:377a; EVRM art. 8; EVRM art. 13; EVRM art. 14
Essentie
Bij een vordering tot het verbinden van dwangmiddelen aan een omgangsregeling gaat het niet om een nieuwe beoordeling van de omgangsregeling als zodanig, maar uitsluitend om de vraag of aan een vastgestelde en derhalve als gegeven te beschouwen omgangsregeling dwangmiddelen moeten worden verbonden, waarbij het belang van het betrokken kind als maatstaf dient te worden gehanteerd. Weigering aan een omgangsregeling dwangmiddelen te verbinden is niet in strijd met art. 8 EVRM, terwijl evenmin sprake is van schending van art. 13 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.