RvdW 1999, 200
Onrechtmatige daad; (bewijs) noodweer; proportionaliteit
HR 10-12-1999, ECLI:NL:PHR:1999:AA3841
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10 december 1999
- Magistraten
Roelvink, Neleman, De Savornin Lohman, Hammerstein, Kop
- Zaaknummer
C98/209HR
- Conclusie
A-G Spier)
- LJN
AA3841
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:AA3841, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑12‑1999
ECLI:NL:PHR:1999:AA3841, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑12‑1999
- Wetingang
Rv art. 177
Essentie
Onrechtmatige daad; (bewijs) noodweer; proportionaliteit.
Het Hof heeft niet miskend dat op degene die zich ter afwering van een vordering uit onrechtmatige daad beroept op een rechtvaardigingsgrond (in casu noodweer), het bewijs van het bestaan daarvan rust: het Hof heeft het beroep op noodweer op grond van de gedingstukken voorshands — behoudens tegenbewijs — gegrond geoordeeld. Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft 's Hofs oordeel dat het door hem bewezen geoordeelde handelen (het rondzwaaien van een ijzeren staaf waardoor het slachtoffer werd geraakt) gerechtvaardigd was op de grond dat het door de noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.