RvdW 1999, 190
Aanspraak op uitkering in geld voor niet-genoten vakantiedagen boedelschuld?
HR 03-12-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3819 (Lisv/Wilderink)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 december 1999
- Magistraten
Roelvink, Heemskerk, Herrmann, Van der Putt-Lauwers, Fleers
- Zaaknummer
C98/112HR
- Conclusie
A-G Strikwerda)
- LJN
AA3819
- Roepnaam
Lisv/Wilderink
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Insolventierecht / Faillissement
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:AA3819, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑12‑1999
- Wetingang
Fw art. 40; Rv art. 420; BW art. 7A:1638 (oud); BW art. 7A:1638ii (oud); BW art. 7A:1638q (oud); BW art. 7:461; BW art. 7:616; BW art. 7:625
Essentie
Aanspraak op uitkering in geld voor niet-genoten vakantiedagen boedelschuld?
De aan het einde van de dienstbetrekking voor het recht op vakantie in de plaats komende aanspraak op een uitkering in geld behoort als loon te worden aangemerkt. Een zodanige uitkering vormt ingevolge art. 40 lid 4F. een boedelschuld van de dag der faillietverklaring af: nu de aanspraak pas ontstaat bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en die beëindiging eerst heeft plaatsgevonden na de dag der faillietverklaring, is de uitkering een boedelschuld niet alleen voorzover zij betrekking heeft op vakantieaanspraken opgebouwd vanaf die dag maar in haar geheel.
Samenvatting
Het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.