RvdW 1999, 184
Onrechtmatige overheidsdaad / verhouding burgerlijke rechter en bestuursrechter / voorbereidingshandelingen, kosten juridische bijstand
HR 26-11-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3382 (Noord-Brabant/Janse)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26 november 1999
- Magistraten
Roelvink, Herrmann, Van der Putt-Lauwers, Fleers, De Savornin Lohman
- Zaaknummer
C98/322HR
- Conclusie
plv. P-G Mok)
- LJN
AA3382
- Roepnaam
Noord-Brabant/Janse
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Bestuursrecht algemeen (V)
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Milieurecht / Inrichtingen en activiteiten - vergunningen
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:1999:AA3382, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑11‑1999
ECLI:NL:HR:1999:AA3382, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑11‑1999
- Wetingang
BW art. 6:162; Hw art. 26b; WABM art. 35; WMb art. 8:22
Essentie
Onrechtmatige overheidsdaad. Verhouding burgerlijke rechter en bestuursrechter. Voorbereidingshandelingen, kosten juridische bijstand.
Het oordeel van de bestuursrechter dat het op art. 26b van de Hinderwet gebaseerde intrekkingsbesluit moet worden vernietigd, behoeft niet te impliceren dat niet slechts het besluit zelf maar ook de in het kader van de voorbereidingsprocedure door het bestuursorgaan verrichte handelingen onrechtmatig zijn. De burgerlijke rechter zal derhalve de onrechtmatigheid en toerekenbaarheid van de door een bestuursorgaan in het kader van de voorbereidingsprocedure verrichte handelingen in beginsel zelfstandig dienen te beoordelen, waarbij hij, voorzover partijen daarop een beroep hebben gedaan, in het bijzonder aandacht zal ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.