NJ 2001, 214
Omgangsregeling. Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961. Art. 5: ‘maatregel’ en kennisgevingsplicht.
HR 19-11-1999, ECLI:NL:HR:1999:AA1060, m.nt. Th.M. de Boer
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
19 november 1999
- Magistraten
Roelvink, Heemskerk, Jansen, Van der Putt-Lauwers, De Savornin Lohman
- Zaaknummer
R99/031HR
- Conclusie
A-G Strikwerda
- Noot
Th.M. de Boer
- LJN
AA1060
- JCDI
JCDI:ADS157882:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
Internationaal privaatrecht / Internationaal erkennings- en executierecht
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:1999:AA1060, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑11‑1999
ECLI:NL:HR:1999:AA1060, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 19‑11‑1999
- Wetingang
Essentie
Omgangsregeling. Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961. Art. 5: ‘maatregel’ en kennisgevingsplicht.
Het Hof heeft de door de Duitse rechter getroffen omgangsregeling ongewijzigd in stand gelaten zodat het Hof niet op grond van art. 5 van het Kinderbeschermingsverdrag verplicht was de Duitse autoriteiten in kennis te stellen van zijn voornemen tot afwijzing van het verzoek dat was gericht op het scheppen van voorwaarden voor een begin van uitvoering van die regeling. Art. 5 heeft evenals de artt. 1, 2 en 4 het oog op maatregelen die strekken tot bescherming van persoon of goed van de minderjarige; weliswaar dient dit begrip maatregel ruim ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.