RvdW 1999, 160
Nationaliteitsrecht / Nederlanderschap / Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten: art. 6 lid 4 / Verdrag rechten van het kind
HR 29-10-1999, ECLI:NL:PHR:1999:AA3798
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29 oktober 1999
- Magistraten
Mijnssen, Neleman, De Savornin Lohman
- Zaaknummer
R99/001HR
- Conclusie
plv. P-G Mok)
- LJN
AA3798
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht / Kinderbescherming
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:AA3798, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑10‑1999
ECLI:NL:PHR:1999:AA3798, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑10‑1999
- Wetingang
Essentie
Nationaliteitsrecht. Nederlanderschap. Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten: art. 6 lid 4. Verdrag rechten van het kind.
Art. 6 lid 4 Toescheidingsovereenkomst beoogt slechts een correctiemogelijkheid te bieden voor die gevallen waarin de werking van de leden 1 en 2 ertoe leidt dat een minderjarige een andere nationaliteit verkrijgt dan hij zou hebben verkregen indien hij eerst meerderjarig zou zijn geweest op het tijdstip van inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst. Indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat de Toescheidingsovereenkomst getoetst zou kunnen worden aan enig ander verdrag, kan niet worden gezegd dat sprake is van strijd met art. 8 lid 2 Verdrag rechten van het kind.