Einde inhoudsopgave
RvdW 1999, 85
Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake verzoek gezagswijziging (‘ontvoerd’) kind; Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 en Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980; ‘perpetuatio fori-beginsel’.
HR 28-05-1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2916
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28 mei 1999
- Magistraten
Martens, Neleman, Van der Putt-Lauwers, Fleers, De Savornin Lohman, Strikwerda
- Zaaknummer
R98/085HR
- LJN
ZC2916
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1999:ZC2916, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑05‑1999
Essentie
Bevoegdheid Nederlandse rechter inzake verzoek gezagswijziging m.b.t. na omgang achtergehouden kind; Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 en Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980; ‘perpetuatio fori-beginsel’.
In het algemeen is voor bevoegdheid van de rechter beslissend het tijdstip waarop in eerste aanleg zijn tussenkomst wordt ingeroepen en kan een latere wijziging in de omstandigheden die bevoegdheid bepalen, in het algemeen aan die bevoegdheid geen afbreuk meer doen of alsnog bevoegdheid doen ontstaan (het ‘perpetuatio fori-beginsel’); het gaat daarbij niet om een regel zonder uitzonderingen. De bevoegdheidsregel van art. 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag knoopt — met het oog op het belang van het ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.