RvdW 1998, 114
Verplichtingen voortvloeiend uit feitelijk samenwerkingsverband; ‘derdenwerking’ overeenkomst.
HR 29-05-1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2660 (Zonneranda's,Mooijman/Netjes)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29 mei 1998
- Magistraten
Snijders, Mijnssen, Neleman, Heemskerk, Jansen
- Zaaknummer
16588
- Conclusie
A-G Hartkamp
- LJN
ZC2660
- Roepnaam
Zonneranda's
Mooijman/Netjes
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:ZC2660, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑05‑1998
- Wetingang
BW art. 6:74; BW art. 6:162; BW art. 6:217; Rv art. 192
Essentie
Verplichtingen voortvloeiend uit feitelijk samenwerkingsverband.
De vraag in hoeverre partijen — die zich met het oog op hun overeenkomsten met derden feitelijk in een zekere samenwerking begeven — geacht moeten worden ook onderling een overeenkomst te hebben gesloten kan slechts worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Een feitelijke samenwerking die zich hierdoor kenmerkt dat één van de betrokkenen zijn werkzaamheden slechts kan verrichten indien de ander zijn contractuele verplichting jegens zijn wederpartij nakomt, zal in beginsel meebrengen dat die ander — op grond van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt — jegens eerstgenoemde gehouden ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.