NJ 1996, 605
BOPZ / duur voorlopige machtiging gegeven na (voortgezette) inbewaringstelling / dag van opneming in art. 10 lid 4.
HR 19-01-1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1970, m.nt. J. de Boer
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19 januari 1996
- Magistraten
Royer, Roelvink, Mijnssen, Korthals Altes, Heemskerk, Asser
- Zaaknummer
8765
- Noot
J. de Boer
- LJN
ZC1970
- JCDI
JCDI:ADS63671:1
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Onbekend (V)
Gezondheidsrecht / Algemeen
Openbare orde en veiligheid / Bijzondere onderwerpen
Personen- en familierecht / Bescherming meerderjarige
Internationaal belastingrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1996:ZC1970, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑01‑1996
- Wetingang
Essentie
Wet BOPZ. Duur voorlopige machtiging gegeven na (voortgezette) inbewaringstelling. Dag van opneming in art. 10 lid 4
Samenvatting
Hoge Raad komt niet terug op zijn beslissing van 24 juli 1995, NJ 1996, 606, dat in het geval van een voorlopige machtiging aansluitend op een (rechterlijke machtiging tot voortzetting van een) inbewaringstelling, de in art. 10 lid 4 bepaalde termijn van ‘ten hoogste zes maanden na de dag waarop de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen’, moet worden gerekend vanaf de dag van inbewaringstelling.
Als de dag ‘waarop de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen’, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.