HR, 24-11-1995, nr. 8606
ECLI:NL:HR:1995:ZC1895
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-1995
- Zaaknummer
8606
- LJN
ZC1895
- Roepnaam
Tromp/Regency
Kruijt/Zuidwolde
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1995:ZC1895, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑11‑1995; (Cassatie)
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑11‑1995
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak. Buitengerechtelijke ontbinding koopovereenkomst onroerend goed. Gevolgen daarvan voor uitoefenen bevoegdheid tot indeplaatsstelling koper. Uiteindelijk partile ontbinding door de rechter o.g.v. redelijkheid en billijkheid. Vrije keuze schuldeiser voor ontbinding in geval van wanprestatie.
24 november 1995
Eerste Kamer
Rek.nr. 8606 (R94/68HR)
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1], en
2. [eiser 2],
beiden wonende op Aruba,
EISERS tot cassatie, incidenteel verweerders,
advocaat: mr R.S. Meijer,
t e g e n
1. REGENCY RESIDENCE N.V.,
gevestigd op Aruba,
2. [verweerder 2],
3. [verweerder 3],
beiden wonende op Aruba,
VERWEERDERS in cassatie, incidenteel eisers,
advocaat: mr J.I. van Vlijmen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 9 september 1992 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba ingediend verzoekschrift hebben eisers tot cassatie - verder te noemen: [eisers] - bij dat Gerecht een rechtsvordering tegen verweerders in cassatie - verder te noemen: Regency, [verweerder 2] en
[verweerder 3] - aanhangig gemaakt. Zij vorderen, voor zover in cassatie nog van belang, hetgeen hierna in 3.2.1 wordt vermeld.
Nadat Regency, [verweerder 2] en [verweerder 3] tegen de vorderingen verweer hadden gevoerd, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba bij vonnis van 10 november 1993 [eisers] niet ontvankelijk verklaard in hun vordering tegen [verweerder 2] en [verweerder 3] en de vordering tegen Regency afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [eisers] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 16 augustus 1994 heeft het Hof beslist zoals hierna in 3.2.4 wordt vermeld.Het vonnis van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het Hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. Regency, [verweerder 2] en [verweerder 3] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het incidenteel beroep in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal De Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het principale en het incidentele beroep.
3. Inleiding
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) In december 1991 hebben [verweerder 2] en [verweerder 3] als kopers "voor zich of een nader te noemen derde" met [eisers] (verder ook te noemen: de verkopers) een koopcontract gesloten, waarbij zij van de verkopers kochten een perceel grond te San Barbola op Aruba, groot 19.200 m (kadastraal bekend als Land Aruba eerste afdeling sectie [A 001]), met uitzondering van de percelen 1 en 2 van het verkavelingsplan "Regency Residence", tezamen groot 1800 m.
De koopsom bedroeg Aƒ 240.000,--, waarvan Aƒ 25.000,-- bij het ondertekenen van de koopakte is aanbetaald.
(ii) In de koopakte is onder meer bepaald: - dat de notariële akte van overdracht uiterlijk 6 maart 1992 zal worden verleden;
- dat de betaling van (het restant van) de koopsom zal geschieden bij het passeren van de notariële akte van overdracht;
- dat, indien een der partijen, na in gebreke te zijn gesteld, gedurende veertien dagen nalatig blijft in de nakoming van een of meer der uit de overeenkomst voor haar voortvloeiende verplichtingen, de overeenkomst ontbonden zal zijn zonder dat ontbinding in rechte behoeft te worden aangevraagd, en dat de nalatige partij alsdan ten bate der wederpartij een boete groot 10% van de koopsom zal hebben verbeurd.
(iii) Na het sluiten van de koopovereenkomst zijn [verweerder 2] en [verweerder 3] begonnen met het doen verrichten van werkzaamheden op de aangekochte percelen.
(iv) Het transport kon op 6 maart 1992 niet plaatsvinden omdat de daartoe benodigde meetbrieven niet tijdig beschikbaar waren.
(v) De gemachtigde van de verkopers deelde bij brief van 12 mei 1992 aan [verweerder 2] mee dat deze tot 18 mei 1992 de gelegenheid had het restantbedrag te betalen, bij gebreke waarvan aanspraak zou worden gemaakt op de overeengekomen boete en de overeenkomst als ontbonden zou worden beschouwd.
(vi) Bij brief van 19 mei 1992 werd aan [verweerder 2] bericht dat de verkopers zich vrij achtten een andere koper te zoeken, nu geen betaling was ontvangen van de restantkoopsom.
(vii) Op 21 mei 1992 stuurde [verweerder 2] een fax naar de verkopers met de mededeling dat op 27 mei 1992 de notariële akte kon worden gepasseerd.(viii) Eveneens op 21 mei 1992 ontving [verweerder 2] een brief van de gemachtigde van de verkopers, waarin werd meegedeeld dat alle werkzaamheden op het terrein dienden te worden beëindigd.
(ix) Op 1 juni 1992 boden de verkopers het onderhavige terrein, met uitzondering van drie "lotjes" (de kavels met de nummers [002]), opnieuw aan [verweerder 2] te koop aan, nu echter voor de prijs van Aƒ 275.000,--.
(x) Op 4 juni 1992 verzocht de gemachtigde van [verweerder 2] aan de gemachtigde van de verkopers, uiterlijk op 9 juni 1992 om 11.30 uur aan de overdracht van de percelen mee te werken. De verkopers hebben niet aan dat verzoek voldaan.
(xi) [verweerder 2] heeft daarna beslag gelegd op het terrein, waarna de verkopers in kort geding opheffing van het beslag hebben gevorderd. Voorts heeft [verweerder 2] in kort geding medewerking tot levering van de percelen gevorderd. Bij vonnis van 9 juli 1992 heeft het Gerecht in eerste aanleg beide vorderingen afgewezen. In het vonnis is onder meer overwogen dat de verkopers recht hebben op een redelijke schadevergoeding in geld, waardoor zij in de positie zouden worden gebracht als zou volledige nakoming van de overeenkomst hebben plaatsgevonden tussen 12 en 27 mei 1992.
(xii) Vervolgens is aan de verkopers een schadevergoeding van Aƒ 6.500,-- aangeboden, welk aanbod door hen is geweigerd.
(xiii) Bij kort geding vonnis van 11 augustus 1992 heeft het Gerecht in eerste aanleg de verkopers op vordering van Regency (de door [verweerder 2] en [verweerder 3] in verband met het project opgerichte naamloze vennootschap), [verweerder 2] en [verweerder 3] veroordeeld om mee te werken aan de levering "aan eisers [verweerder 2] en [verweerder 3]" van 15 percelen grond San Barbola (sectie [A 003]), onder gehoudenheid van laatstgenoemden om het restant van de koopsom en een schadevergoeding ten bedrage van Aƒ 6.500,-- te betalen.
(xiv) Op 25 augustus 1992 zijn 13 percelen - te weten evengenoemde percelen, behalve de percelen [002] - geleverd aan Regency. De schadevergoeding van Aƒ 6.500,-- is toen aan de verkopers betaald.
(xv) Op 26 augustus 1992 hebben de verkopers conservatoir beslag gelegd op genoemde dertien percelen.
(xvi) Regency heeft een aantal van de aan haar geleverde kavels in eigendom overgedragen aan derden.
(xvii) De verkopers zijn in hoger beroep gegaan van het hiervoor onder (xiii) genoemde kort geding vonnis van 11 augustus 1992. Het Hof heeft dat vonnis bij vonnis van 20 april 1993 vernietigd en alsnog de door Regency, [verweerder 2] en [verweerder 3] gevraagde voorziening geweigerd.
(xviii) Bij vonnis van 30 juni 1993 heeft het Gerecht in eerste aanleg Regency en de verkopers veroordeeld om mee te werken aan (terug-)levering door Regency aan de verkopers, tegen gelijktijdige betaling van een bedrag van Aƒ 170.800,60 door de verkopers aan Regency, van de percelen [A 003]. Dat vonnis is door het Hof bij vonnis van 22 maart 1994 bevestigd.
3.2.1 In de onderhavige, bij verzoekschrift van 9 september 1992 aangevangen bodemprocedure vorderen de verkopers, voor zover in cassatie nog van belang: - primair te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst van december 1991 door wanprestatie van Regency, [verweerder 2] en [verweerder 3] is ontbonden, althans de overeenkomst per 27 mei 1992 te ontbinden, met veroordeling van laatstgenoemden om mee te werken aan de teruglevering van de dertien aan Regency geleverde percelen;
- subsidiair Regency, [verweerder 2] en [verweerder 3] te veroordelen tot betaling aan de verkopers van een vervangende en een aanvullende schadevergoeding, op te maken bij staat;
- voorts het door de verkopers op 26 augustus 1992 gelegde conservatoire beslag op de dertien aan Regency geleverde percelen van waarde te verklaren.
3.2.2 Tijdens deze procedure heeft Regency in een op 2 oktober 1992 aanhangig gemaakt kort geding opheffing van evengenoemd beslag gevorderd. Het Gerecht in eerste aanleg heeft bij vonnis van 18 november 1992 het beslag, uitgezonderd dat op perceel [A 003], opgeheven.
3.2.3 Het Gerecht in eerste aanleg heeft in de onderhavige bodemprocedure op 10 november 1993 vonnis gewezen. Het ve klaarde de verkopers niet ontvankelijk in hun vordering tegen [verweerder 2] en [verweerder 3], op de grond dat [verweerder 2] en [verweerder 3] hadden gekocht voor zich of voor een nader te noemen derde en dat Regency deze derde is, zodat de op beweerde wanprestatie gebaseerde vordering tegen Regency gericht is.
Het Gerecht wees de primaire vordering af omdat de wanprestatie naar zijn oordeel te gering was om ontbinding te rechtvaardigen. Het wees de vordering tot schadevergoeding af omdat de verkopers naar zijn oordeel niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij een grotere schade hebben geleden dan het reeds aan hen betaalde bedrag van Aƒ 6.500,--. Ook de vordering tot vanwaardeverklaring van het beslag werd afgewezen.
3.2.4 Het Hof heeft bij zijn in cassatie bestreden vonnis van 16 augustus 1994 (H 204/94) het vonnis van 10 november 1993 vernietigd. Opnieuw beslissende, heeft het Hof vooreerst, evenals het Gerecht in eerste aanleg, de verkopers niet ontvankelijk verklaard in hun vordering tegen [verweerder 2] en [verweerder 3]. Voorts heeft het voor recht verklaard dat de koopovereenkomst van december 1991 ontbonden is, doch alleen ten aanzien van de verkoop van de percelen grond, kadastraal bekend Land Aruba, eerste afdeling, sectie [A 003]. Tenslotte heeft het Hof Regency veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, en het meer of anders gevorderde afgewezen.Beide partijen bestrijden 's Hofs vonnis in cassatie.
4. Beoordeling van het middel in het principaal beroep
4.1 Onderdeel 1 is gericht tegen 's Hofs beslissing houn- de niet-ontvankelijkverklaring van de verkopers in hun voe- ring tegen [verweerder 2] en [verweerder 3]. Deze beslissing berust op 's Hofs oordeel (rov. 4) dat [verweerder 2] en [verweerder 3] zich met de door de verkopers geaccepteerde clausule, inhou- dende dat [verweerder 2] en [verweerder 3] kochten "voor zich een nader te noemen derde", de bevoegdheid hebben voorbehouden om alsnog te verklaren voor wie zij handelden, en dat zij tijdig van die bevoegdheid gebruik hebben gemaakt door het noemen van Regency, aan wie het gekochte ook daadwerkelijk is geleverd.
Het onderdeel neemt tot uitgangspunt dat [verweerder 2] en [verweerder 3] blijkens de gedingstukken van hun bevoegdheid om Regency als koper in hun plaats te stellen, eerst gebruik hebben gemaakt nadat zij op 27 mei 1992 in verzuim waren geraakt en de verkopers zich op ontbinding van rechtswege hadden beroepen, en dat ook het Hof hiervan is uitgegaan. Het onderdeel betoogt dat het Hof daarom ten onrechte heeft geoordeeld dat [verweerder 2] en [verweerder 3] "tijdig" van hun bedoelde bevoegdheid gebruik hebben gemaakt: door de terugwerkende kracht van de ontbinding, aldus dit betoog, verviel immers die bevoegdheid toen de verkopers zich op ontbinding van rechtswege hadden beroepen.
Dit betoog faalt. Het Hof heeft de bedoelde clausule kennelijk aldus uitgelegd dat naar de bedoeling van partijen de bevoegdheid van [verweerder 2] en [verweerder 3] om zich door een derde als partij bij de koopovereenkomst te doen vervangen, ook nog zou kunnen worden uitgeoefend ingeval zij in verzuim zouden raken en de verkopers op grond daarvan een beroep op ontbinding van rechtswege zouden doen. Deze aan het Hof voorbehouden uitleg van de clausule is niet onbegrijpelijk, mede gezien de omstandigheid dat de verkopers zelf, nadat zij bij het kort geding vonnis van 11 augustus 1992 waren veroordeeld om de percelen te leveren "aan eisers [verweerder 2] [verweerder 3]" (zie hiervoor in 3.1 onder xiii), hebben meegewerkt aan levering aan Regency in plaats van aan [verweerder 2] en [verweerder 3].Het onderdeel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
4.2 Onderdeel 2 bestrijdt 's Hofs oordeel (rov. 8 en 9) dat de verkopers, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in redelijkheid de ontbinding niet voor het geheel, doch hg- stens voor een gedeelte konden inroepen.
Het onderdeel berust op een onjuiste lezing van de bestreden overwegingen en mist dus feitelijke grondslag, voor zover het veronderstelt dat het Hof zijn oordeel dat de wan- prestatie een algehele ontbinding niet rechtvaardigde, heeft gebaseerd op "de ontwikkelingen sinds mei 1992". De gedachten- gang van het Hof moet aldus worden verstaan dat het op grond van de omstandigheden ten tijde van de sommatie en ontbindingsverklaring (12 mei 1992) of van het intreden van het verzuim (27 mei 1992) een algehele ontbinding, gelet op de eisen van redelijkheid en billijkheid, in ieder geval niet gerechtvaardigd achtte, en dat het wèl partiële ontbinding gerechtvaardigd achtte, te weten - op grond van de ontwikkelingen "sinds mei 1992" - slechts met betrekking tot de zes percelen die inmiddels weer aan de verkopers waren teruggeleverd.
Voor zover het onderdeel strekt ten betoge dat het Hof op grond van de omstandigheden zoals deze waren ten tijde van het verzuim, niet had mogen oordelen dat algehele ont- binding niet gerechtvaardigd was, komt het tevergeefs op tegen een oordeel dat niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en zozeer met een waardering van de feiten verweven is dat het voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Onbegrijpelijk is dat oordeel niet.
De klacht (sub 2.3.a) dat het Hof, door betekenis toe te kennen aan de omstandigheid dat de verkopers begin juni 1992 verkoop en levering voor een met Aƒ 35.000,-- verhoogde prijs aanboden, ten onrechte een pas na het intreden van het verzuim voorgevallen feit in aanmerking heeft genomen, ziet eraan voorbij dat het Hof in die omstandigheid kennelijk slechts een aanwijzing heeft gezien ten aanzien van de (beperkte) mate waarin de verkopers belang bij ontbinding hadden.Het onderdeel kan derhalve niet tot cassatie leiden.4.3 Onderdeel 3 is gericht tegen 's Hofs overweging (rov. 10) dat de verkopers hadden kunnen volstaan met een beslag op perceel [A 003] (het perceel dat bij het kort geding vonnis van 18 november 1992 van de opheffing van het beslag was uitgezonderd, zie hiervoor onder 3.2.2).
Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden omdat het zich richt tegen een door het Hof ten overvloede gegeven oordeel. Nu immers het beslag op de overige percelen, zoals het Hof in rov. 10 vooropstelde, reeds bij het kort geding vonnis van 18 november 1992 was opgeheven, diende het Hof reeds op deze grond de vordering tot vanwaardeverklaring van het beslag met betrekking tot die percelen af te wijzen.
5. Beoordeling van het middel in het incidenteel beroep
Het middel betwist niet de juistheid van 's Hofs uitgangspunt (rov. 8) dat de verkopers, toen Regency in verzuim was, ingevolge het bepaalde in de koopovereenkomst in beginsel het recht hadden om de ontbinding van de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst in te roepen. Het strekt evenwel ten betoge dat het Hof vervolgens in rov. 9 een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door niet te onderzoeken of niet op een andere wijze dan door (partiële) ontbinding recht zou kunnen worden gedaan aan de gerechtvaardigde belangen van partijen.
Het Hof zou hebben miskend dat het in beginsel aan een schuldeiser toekomende (wettelijke of contractuele) recht om de ontbinding van een overeenkomst in te roepen, onder omstandigheden dient te wijken voor een minder ver gaand alternatief.
De door het middel verdedigde opvatting vindt geen steun in het recht van Aruba, dat op dit punt niet verschilt van het Nederlandse recht zoals dit gold tot 1 januari 1992 en zoals dit sedertdien geldt. Indien wanprestatie van een contractspartij van dien aard is dat zij naar dat recht in beginsel ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt, heeft de partij jegens wie deze wanprestatie is gepleegd, de keuze tussen de hem, mede als gevolg van die wanprestatie, ten dienste staande bevoegdheden en brengt geen regel van dat recht mee dat van ontbinding zou behoren te worden afgezien op de enkele grond dat de schuldeiser door een alternatief - bij voorbeeld nakoming met schadevergoeding - niet in een wezenlijk nadeliger positie zou komen te verkeren, laat staan dat de rechter deze mogelijkheid ambtshalve zou dienen te onderzoeken.Het middel faalt derhalve.
6. Bes lissing
De Hoge Raad:
in het principaal beroep: verwerpt het beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Regency, [verweerder 2] en [verweerder 3] begroot op ƒ 520,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris;
in het incidenteel beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Regency, [verweerder 2] en [verweerder 3] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op ƒ 520,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de president Royer als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Korthals Altes, Neleman en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 24 november 1995.