HR, 19-10-1994, nr. 29782
ECLI:NL:HR:1994:AA2967
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-10-1994
- Zaaknummer
29782
- LJN
AA2967
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Inkomstenbelasting (V)
Vennootschapsbelasting (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:AA2967, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑10‑1994; (Cassatie)
- Wetingang
art. 8 Wet op de vennootschapsbelasting 1969
- Vindplaatsen
BNB 1995/101 met annotatie van J. Hoogendoorn
FED 1994/746 met annotatie van R.G. FRANSSEN
WFR 1994/1623
V-N 1994/3509, 6 met annotatie van Redactie
NV 1994, 130
Uitspraak 19‑10‑1994
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 juni 1993 betreffende de haar voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van f 38.373,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
- 2.
Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
- 3.
Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende vormt tezamen met haar dochtervennootschap A B.V., waarvan de onderneming bestaat uit de handel in vee en vlees, een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De directeur van beide vennootschappen, B, geboren in 1936, bezit 80% van de aandelen in belanghebbende, terwijl de overige aandelen in handen van zijn echtgenote zijn. De werknemers van belanghebbende vallen onder een per CAO geregelde VUT-regeling voor de onderhavige bedrijfstak. Deze in het onderhavige jaar bestaande VUT-regeling is met ingang van 1 januari 1989 als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 oktober 1985, RSV 1986/21, niet meer van toepassing voor B. Genoemde dochtervennootschap heeft in het onderhavige jaar het stellige voornemen opgevat aan B, voor het geval hij vervroegd wenst uit te treden, een VUT-uitkering van 80% van zijn salaris toe te kennen, ingaande op diens 60-jarige leeftijd. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zou B op die leeftijd zijn functie beëindigen. Belanghebbende heeft in verband daarmee een reserve tot gelijkmatige verdeling van kosten en lasten gevormd. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de Inspecteur de dotatie aan deze reserve ten bedrage van f 13.610,-- niet geaccepteerd.
- 3.2.
Het Hof is uitgegaan van de regel dat van het opvoeren van een passiefpost in de vorm van een reserve tot gelijkmatige verdeling van kosten en lasten ter zake van toekomstige uitkeringen ingevolge vervroegde uittreding van werknemers in het algemeen slechts sprake kan zijn voor zover in het betrokken belastingjaar reeds een VUT-regeling bestaat, en moet worden aangenomen dat deze regeling in latere jaren zal worden voortgezet. Het Hof heeft in dit geval geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht, die tot een afwijking van deze regel nopen.
- 3.3.
Laatstgenoemd oordeel wordt door de middelen terecht bestreden. De door het Hof vastgestelde omstandigheid dat B met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vervroegd zal uittreden, dient immers te worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een afwijking van de hiervóór in 3.2 genoemde regel rechtvaardigt. In zoverre treffen de middelen doel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen. Het verwijzingshof zal een onderzoek dienen in te stellen betreffende de primaire stelling van de Inspecteur, volgens welke in de voorgenomen VUT-uitkering een uitdeling van winst zou schuilgaan.
- 4.
Proceskosten De Hoge Raad zal met het oog op een eventuele veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken belanghebbende in de gelegenheid stellen zich uit te laten als hierna bepaald.
- 5.
Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van f 150,--, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze voor de behandeling van het beroep in cassatie gestorte griffierecht ten bedrage van f 300,--, en stelt belanghebbende in de gelegenheid binnen 6 weken na heden zich uit te laten omtrent een eventuele veroordeling van de wederpartij in de kosten van het geding in cassatie.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van der Linde, Bellaart, De Moor en C.H.M. Jansen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, in raadkamer van 19 oktober 1994.