IER 1994, 20
HR, 27-05-1994, nr. 15363: Hupkens/Van Ginneken
HR 27-05-1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1377 (Hupkens/Van Ginneken)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27 mei 1994
- Magistraten
Snijders, Roelvink, Korthals Altes, Nieuwenhuis, Swens-Donner
- Zaaknummer
15363
- LJN
ZC1377
- Roepnaam
Hupkens/Van Ginneken
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1994:ZC1377, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑05‑1994
Samenvatting
(Van Ginneken/Hupkens)
De Rechtbank Amsterdam (zie voor de feiten en het vonnis van 27 jan. 1993, IER 1993, p. 83) stelde vast dat bij de vaststelling van de billijke vergoeding in de zin van art. 10 lid 2 Rijksoctrooiwet voor de waardering van het daarbij te betrekken geldelijke belang van de uitvinding niet een veronderstelde licentieovereenkomst tussen de werkgever en werknemer ten grondslag kan worden gelegd omdat daardoor het geldelijk belang afhankelijk wordt gesteld van de exploitatie van de uitvinding. De Hoge Raad acht dit oordeel juist. Niet valt in te zien dat het een eis van ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.