HR, 07-01-1994, nr. 15217
ECLI:NL:HR:1994:ZC1224
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-01-1994
- Zaaknummer
15217
- LJN
ZC1224
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1994:ZC1224, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑01‑1994; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1993:31
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑01‑1994
Inhoudsindicatie
Cassatieprocesrecht. Beperkingen 'repliek' en 'dupliek' in cassatie; beknopte reactie op schriftelijke toelichting van wederpartij; geen nieuwe onderwerpen; hoor en wederhoor.
7 januari 1994
Eerste Kamer
Nr. 15.217
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
ALFARO B.V.,
gevestigd te Midden-Beemster,
EISERES tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster,
advocaat: Mr. J. Groen,
t e g e n
1. DE HAAN'S EXPEDITIE B.V.,
2. COMBINATIE TRANSPORT ROTTERDAM B.V.,
beide gevestigd te Alblasserdam,
VERWEERSTERS in cassatie, voorwaardelijk incidenteel eiseressen,
advocaat: Mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweersters in cassatie — verder te noemen: De Haan en CTR — hebben, na verwijzing door de Rechtbank te Dordrecht bij vonnis van 17 april 1985 waarbij zij zich onbevoegd had verklaard van de door De Haan en CTR bij haar aanhangig gemaakte vordering kennis te nemen, bij exploit van 29 april 1985 eiseres tot cassatie — verder te noemen: Alfaro — opgeroepen voor de Rechtbank te Alkmaar, ten einde op de ingestelde vordering voort te procederen.
Nadat De Haan en CTR hun eis enige malen hadden gewijzigd en gepreciseerd en De Haan zich uit het geding in conventie had teruggetrokken, strekte de vordering van CTR ertoe Alfaro te veroordelen om aan haar, kort gezegd, de kosten te vergoeden van de maatregelen die zij heeft moeten nemen om haar aanspraken jegens Alfaro te realiseren, en haar daartoe in hoofdsom te betalen in totaal ƒ 460.910,95, met vanwaardeverklaring van het gelegde conservatoire beslag.
Alfaro heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en tegen De Haan en CTR een vordering in reconventie ingesteld tot afgifte van gedeponeerde gelden en vrijgave van inbeslaggenomen gelden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 19 november 1987 de zaak naar de rol verwezen voor het verstrekken van inlichtingen door partijen, en bij tussenvonnis van 14 september 1989 in conventie een onderzoek door een deskundige bevolen. Bij eindvonnis van 29 november 1990 heeft de Rechtbank in conventie De Haan niet ontvankelijk verklaard in haar vordering en de vordering van CTR grotendeels toegewezen en in reconventie aan Alfaro haar vordering ontzegd.
Tegen de drie genoemde vonnissen heeft Alfaro hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 2 juli 1992 heeft het Hof de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft Alfaro beroep in cassatie ingesteld, waarna De Haan en CTR voorwaardelijk incidenteel beroep hebben ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van de beroepen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. Alfaro heeft op de daartoe bepaalde dag gerepliceerd, en De Haan en CTR hebben alstoen afgezien van ‘’dupliek’’. Van de zijde van De Haan en CTR is bezwaar gemaakt tegen de ‘’repliek’’ van Alfaro.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Koopmans strekt tot verwerping van het principale beroep.
Bij brief van 10 december 1993 heeft Alfaro op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het bezwaar tegen de ‘’repliek’’
De Haan en CTR hebben terecht aangevoerd dat aard en omvang van de door Alfaro genomen ‘’repliek’’ beletten dat op dit stuk acht wordt geslagen.
Zowel omdat de wettelijke regeling van het geding in cassatie niet voorziet in enige andere conclusie dan een conclusie van antwoord, als teneinde vertraging van het geding te voorkomen, is bij de regeling van de mogelijkheid om instede van de zaak te bepleiten een schriftelijke toelichting te geven zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij wat gebruikelijk is ten aanzien van mondelinge toelichting: de schriftelijke toelichting wordt door beide partijen op éénzelfde (rol)zitting gegeven, waarna partijen, zo zij daaraan na kennisneming van de toelichting van de wederpartij behoefte hebben, op zeer korte termijn, wederom op éénzelfde (rol)zitting op die toelichting mogen reageren. In dit stelsel ligt besloten dat deze ‘’repliek’’ en ‘’dupliek’’ beperkt behoren te blijven tot een beknopte reactie op de schriftelijke toelichting van de wederpartij. Met name behoren daarin geen nieuwe onderwerpen te worden aangeroerd, omdat het stelsel meebrengt dat de wederpartij daarop niet meer zal kunnen reageren.
Met dit stelsel — waaraan moet worden vastgehouden — is de repliek van Alfaro onverenigbaar, omdat zij zich niet beperkt tot een beknopte reactie op de schriftelijke toelichting van de wederpartij (het stuk telt 19 dichtbedrukte pagina's), maar integendeel zeer uitvoerige uiteenzettingen bevat omtrent in die toelichting niet ter sprake gebrachte onderwerpen, uiteenzettingen waarvan bovendien niet valt in te zien dat zij, zo in cassatie al ter zake dienende, niet reeds in de schriftelijke toelichting hadden kunnen zijn opgenomen.
4. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
4.1 De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4.2 Nu de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet is vervuld, behoeft dit geen behandeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Alfaro in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van De Haan en CTR begroot op ƒ 6.407,20 aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Korthals Altes, Neleman en Nieuwenhuis, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 7 januari 1994.