HR, 02-04-1993, nr. 14936
ECLI:NL:HR:1993:ZC0919
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-04-1993
- Zaaknummer
14936
- LJN
ZC0919
- Vakgebied(en)
Intellectuele-eigendomsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1993:ZC0919, Uitspraak, Hoge Raad, 02‑04‑1993; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1993:42
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 1993, 573 met annotatie van D.W.F. Verkade
Uitspraak 02‑04‑1993
Inhoudsindicatie
Collectieve actie; ontvankelijkheid producenten van beeld- en geluidsdragers (NVPI) in actie wegens ‘piraterij’ en ‘bootlegging’; 1401 (oud)/6:162 BW-belang. Wijziging (verandering) van eis; hoedanigheid eiser.
2 april 1993
Eerste Kamer
Nr. 14.936
AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Nederlandse Vereniging Van Producenten En Importeurs Van Beeld- En Geluidsdragers,
gevestigd te Hilversum,
EISERES tot cassatie,
advocaat: Jhr. Mr. J.L.R.A. Huydecoper,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: Mr. P.J. Fresacher.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie – verder te noemen NVPI – heeft bij exploit van 17 oktober 1989 verweerder in cassatie – verder te noemen [verweerder] – in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te ’s-Gravenhage en gevorderd, na wijziging van eis, verkort en zakelijk weergegeven:- [verweerder] te verbieden die ongeautoriseerde geluidsdragers, waarvan de leden van NVPI de rechthebbenden zijn, te reproduceren en/of te verhandelen;- [verweerder] te bevelen nauwkeurig opgave te doen van de cd’s waar het hier om gaat en deze, voor zover nog aanwezig – waarbij [verweerder] de eventuele verkoop/levering zal moeten bewijzen -, te (doen) vernietigen, alsmede opgave te doen van de leveranciers van wie hij de cd’s heeft betrokken, een en ander op straffe van dwangsommen.
Nadat [verweerder] tegen de vorderingen verweer had gevoerd, heeft de President bij vonnis van 9 november 1989 de vorderingen in enigszins gewijzigde vorm toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, waarna NVPI voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. NVPI heeft vervolgens nog een akte houdende aanvulling van de grondslag van de eis genomen.
Bij arrest van 28 november 1991 heeft het Hof het bestreden vonnis vernietigd en aan NVPI haar vordering ontzegd.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft NVPI beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Mok strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam.
3. Beoordeling van het beroep op nietigheid van de cassatiedagvaarding
Bij zijn schriftelijke toelichting heeft de advocaat van [verweerder] een beroep gedaan op nietigheid van de namens NVPI uitgebrachte cassatiedagvaarding. De Hoge Raad zal aan dit verweer voorbijgaan, nu het niet overeenkomstig art. 411 lid 2 Rv. bij conclusie van antwoord is voorgedragen.
4. Beoordeling van het middel
4.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) NVPI heeft blijkens art. 3 van haar statuten onder meer ten doel het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de Nederlandse producenten, importeurs en exploitanten van auditieve en audio-visuele producten en het bevorderen van een adequate juridische bescherming van de belangen van producenten, importeurs en exploitanten van deze producten, onder andere door het aanspannen van rechtsgedingen ter bescherming van de subjectieve rechten van de leden en van diegenen die hun rechten overgedragen hebben aan de leden.
(ii) NVPI komt ook daadwerkelijk op voor de belangen van haar leden, onder andere door op te treden tegen “piraterij” (het zonder toestemming van de gerechtigde(n) kopiëren en verhandelen van geluidsdragers) en tegen “boot-legging” (het zonder toestemming van de uitvoerende kunstenaar maken van een geluidsopname van diens optreden en het produceren en verhandelen van geluidsdragers waarop deze opname is vastgelegd).(iii) NPVI heeft [verweerder], een handelaar in geluidsdragers, in kort geding gedagvaard, stellende dat [verweerder] “boot-legs” en mogelijk ook piratenplaten verhandelt; aan de dagvaarding was als bijlage 1 een lijst met 24 leden van NVPI gehecht.
Bij akte bij pleidooi heeft NVPI gesteld mede op te treden als gevolmachtigd vertegenwoordiger van Promotone B.V. (The Rolling Stones) en George Harrison.
De President heeft de vordering van NVPI in enigszins gewijzigde vorm toegewezen. In zijn vonnis heeft hij het beroep van [verweerder] op niet-ontvankelijkheid van NVPI in haar vordering verworpen op grond dat – kort samengevat – deze vordering is te beschouwen als een middel dat NVPI hanteert ter verwezenlijking van haar statutaire doelstelling, en dat de bij deze vordering betrokken belangen behoren tot de soort die valt onder de bescherming van art. 1401 BW, en zich lenen voor bundeling.
(iv) [verweerder] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. NVPI heeft in het kader van een door haar ingesteld voorwaardelijk incidenteel appel bezwaren aangevoerd tegen het dictum van het vonnis van de President en het door haar gevorderde, gelijk het Hof in rov. 2 heeft overwogen, “geherformuleerd”.
Bij pleidooi in appel heeft NVPI een aantal volmachten overgelegd en akte gevraagd dat zij in dit geding tevens optreedt als gevolmachtigd vertegenwoordiger van Promotone B.V. (vertegenwoordiger van de groep The Rolling Stones), van George Harrison (lid van de groep The Beatles en solo-artiest), the estate of John Lennon (in leven lid van de groep The Beatles en solo-artiest), James Paul McCartney (lid van de groep The Beatles), Robert Plant (lid van de groep Led Zeppelin) en Robby Krieger (lid van de groep The Doors).
(v) Het Hof heeft het vonnis van de President vernietigd en de vordering van NVPI ontzegd, omdat zij daarin naar ’s Hofs oordeel niet ontvankelijk is.
4.2 Onder 2.2 en 2.3 keert het middel zich met een reeks klachten tegen de gedachtengang van het Hof, die uitmondt in het oordeel dat “NVPI uit eigen hoofde niet in haar vordering kan worden ontvangen” (rov. 7).
Bij de beoordeling van deze klachten moet veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat NVPI te dezen optreedt ter zake van de belangen waarvan zij blijkens haar in 4.1 sub (i) weergegeven doelomschrijving de behartiging op zich heeft genomen.
Het gaat daarbij indirect om de belangen van uitvoerende kunstenaars, maar direct en primair om de daarmee nauw verweven en in beginsel parallel lopende belangen van producenten van beeld- en geluidsdragers die van deze uitvoerende kunstenaars hetzij het recht hebben gekregen tot het maken van een opname van een bepaalde uitvoering, hetzij het exclusieve recht tot het maken van opnamen van al hun uitvoeringen, telkens verbonden met reproductie- en distributierechten met betrekking tot de beeld- en geluidsdragers waarop de betreffende uitvoering is vastgelegd, alsmede om de belangen van hen die aan deze producenten reproductie- en distributierechten met betrekking tot bedoelde beeld- en geluidsdragers ontlenen.
De belangen waarom het te dezen direct gaat, behoren tot de soort die valt onder de bescherming welke art. 1401 (oud) BW bedoelde en art. 6:162 BW bedoelt te beschermen: “piraterij” en “bootlegging” (zie 4.1 sub (ii) zijn in beginsel onrechtmatig zowel tegenover vorenbedoelde producenten als tegenover degenen die aan deze producenten reproductie- en distributierechten als evenbedoeld ontlenen.
Het betreft hier belangen welke door individuele rechtsvorderingen moeilijk afdoende kunnen worden beschermd tegen aantasting als die welke hier aan de orde is. De techniek vergemakkelijkt “piraterij” en “bootlegging” in die mate, en opsporing en vervolging vereist daarom een zodanig gespecialiseerde organisatie, dat efficiënt en effectief optreden daartegen evenzeer en om dezelfde redenen “bundeling” vergt als zulks, naar reeds lang is aanvaard, het geval is op het naburige terrein van de handhaving van het auteursrecht (met name dat op muzikale werken). Hier doen zich derhalve bijzondere omstandigheden voor, die wettigen te aanvaarden dat NVPI de bevoegdheid toekomt bij de burgerlijke rechter een vordering in te stellen ter zake van aantasting van de belangen waarvan zij blijkens haar doelomschrijving de behartiging op zich heeft genomen.’s Hofs vorenbedoelde gedachtengang geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting en in zoverre treffen de hier besproken klachten van het middel doel.
4.3 Onder 3 richt het middel klachten tegen rov. 9 van ’s Hofs arrest. Hierin heeft het Hof de door NVPI bij akte bij pleidooi aangevoerde stelling dat zij in de onderhavige procedure mede optreedt als vertegenwoordiger van zes uitvoerende kunstenaars, gepasseerd op grond dat het in strijd met een goede procesorde is om met deze stelling de grondslag van de eis aan te vullen.
De hier besproken klachten falen. Wèl kan, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, in rechte worden opgetreden door een gevolmachtigde die een rechtsvordering instelt of als verweerder verschijnt in naam van een met name aangeduide volmachtgever om wiens belangen het in het betrokken geding (mede) gaat (HR 26 juni 1985, NJ 1986, 307). Het Hof heeft echter met zijn hiervoor omschreven oordeel tot uitdrukking gebracht dat een eisende partij die niet reeds bij dagvaarding heeft gesteld (mede) op te treden als gevolmachtigde van een met name genoemde volmachtgever, niet hangende de procedure die hoedanigheid alsnog kan aannemen door op de voet van art. 134 Rv. haar eis te veranderen. Dit oordeel is juist, nu in het onderhavige geval de volmachtgevers niet behoorden tot de groep van niet met name genoemde belanghebbenden – de leden van de vereniging – te wier behoeve de vordering is ingesteld. De eisende partij die in de loop van een procedure alsnog mede als gevolmachtigde van een derde wenst op te treden, zal zich in die hoedanigheid wèl in die procedure kunnen voegen. Op het vorenstaande stuiten alle hier besproken klachten af.
Voor zover het middel onder 3a aanvoert dat het Hof bij zijn oordeel in aanmerking had moeten nemen dat NVPI reeds bij akte in eerste aanleg had gesteld mede op te treden als de gemachtigde van de uitvoerende kunstenaars bekend als “The Rolling Stones” en van de uitvoerende kunstenaar George Harrison en dat van de zijde van [verweerder] tegen deze aanvulling geen bezwaar was gemaakt, faalt het eveneens, nu de President in zijn vonnis kennelijk en – naar uit het hiervoor overwogene volgt – terecht aan deze aanvulling van de grondslag van de eis is voorbijgegaan.
4.4 Onder 4 keert het middel zich tegen rov. 11 van ’s Hofs arrest. Deze overweging heeft betrekking op de aanvulling door NVPI, bij akte bij pleidooi, van de grondslag van haar vordering met de stelling dat zij bij het instellen van de vordering heeft gehandeld en nog handelt als zaakwaarnemer van de uitvoerende kunstenaars waarvan zij “boot-legs” heeft geconstateerd en waarvan een lijst zich bij de stukken bevindt.Ook dit onderdeel van het middel faalt, wat er zij van de door het Hof voor het passeren van vorenbedoelde aanvulling bijgebrachte gronden. Nu de uitvoerende kunstenaars voor wie NVPI bij voormelde akte heeft gesteld als zaakwaarnemer te zijn opgetreden en op te treden, niet behoorden tot de groep van niet met name genoemde belanghebbenden te wier behoeve de vordering is ingesteld, kan NVPI niet hangende de procedure bij wege van verandering van eis op de voet van art. 134 Rv. alsnog mede die hoedanigheid aannemen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Hof te ’s-Gravenhage van 28 november 1991;
verwijst de zaak naar het Hof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, aan de zijde van NVPI tot aan deze uitspraak begroot op ƒ 572.22 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren Roelvink, Mijnssen, Davids en Korthals Altes, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Davids op 2 april 1993.