NJ 1988, 1014
HR, 16-10-1987, nr. 13280: Badrie/Amrobank
HR 16-10-1987, ECLI:NL:PHR:1987:AC9998, m.nt. C.J.H. Brunner (Badrie/Amrobank)
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16 oktober 1987
- Magistraten
Ras, Van Den Blink, De Groot, Hermans, Haak, Ten Kate
- Zaaknummer
13280
- Noot
C.J.H. Brunner
- LJN
AC9998
- Roepnaam
Badrie/Amrobank
- JCDI
JCDI:ADS113527:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1987:AC9998, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑10‑1987
ECLI:NL:PHR:1987:AC9998, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 16‑10‑1987
- Wetingang
RO art. 38
Essentie
Ontvankelijkheid van hoger beroep tegen vonnis kantonrechter.
Samenvatting
Voor de vraag welk bedrag ‘de vordering’ ‘beloopt’ in de zin van art. 38 aanhef Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) moeten de in art. 1286 BW bedoelde interessen, voor zover ten tijde van de inleidende dagvaarding reeds verschenen, mede in aanmerking worden genomen. Geen grond om van het in HR 7 jan. 1926, NJ 1926, p. 297, ontwikkelde systeem af te wijken.
Partij(en)
Jaimangal Badrie, te Rotterdam, eiser tot cassatie, adv. Mr. P.S. Kamminga,
tegen
Amsterdam-Rotterdam Bank NV, te Amsterdam, verweerster in cassatie, adv. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.