HR, 10-11-1972
ECLI:NL:HR:1972:AC1656
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-11-1972
- Zaaknummer
[1972-11-10/NJ_53950]
- LJN
AC1656
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:1972:AC1656, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑11‑1972; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:1972:1
- Vindplaatsen
NJ 1973, 60 met annotatie van G.J. Scholten
AR-Updates.nl 2022-0732
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0732
Uitspraak 10‑11‑1972
Inhoudsindicatie
Cassatie in het belang der wet. Arbeidsrecht. Loondoorbetalingsverplichting. Is een staking een de werkgever persoonlijk betreffende toevallige verhindering om werknemer de bedongen arbeid te laten verrichten? Behoudt de werknemer zijn aanspraak op loon? Art. 1638b en 1638d (oud) BW.
10 november 1972
Br.
De Hoge Raad der Nederlanden,
in de zaak nr. 10.672 van
de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, eiser tot cassatie in het belang der wet van een vonnis van de Kantonrechter te Middelburg van 10 juli 1972, welk vonnis is gewezen tussen [eiser], wonende te [woonplaats], als eiser, en de naamloze vennootschap Koninklijke Maatschappij De Schelde, gevestigd te Vlissingen, als gedaagde;
Gehoord de Advocaat-Generaal Kist, namens de Procureur-Generaal, in zijn vordering daartoe strekkende dat de Hoge Raad het bestreden vonnis zal vernietigen zonder dat de vernietiging aan de rechten door partijen verkregen nadeel zal toebrengen;
Gezien de stukken;
Overwegende dat uit het bestreden vonnis en de stukken van het geding blijkt:
dat [eiser] zich bij verzoekschrift van 15 maart 1972 heeft gewend tot de Kantonrechter te Middelburg, onder meer stellende:
‘’dat [eiser] als nacalculator in dienst is van de naamloze vennootschap Koninklijke Maatschappij De Schelde, gevestigd en kantoorhoudende te Vlissingen, hierna te noemen KMS;
dat [eiser] op 17 en 18 februari 1972 geen arbeid heeft kunnen verrichten omdat alstoen stakende arbeiders, in dienst van KMS, althans stakers, althans derden hem hebben verhinderd het terrein van KMS te betreden;
dat KMS thans haar voornemen te kennen heeft gegeven om het loon over de voorschreven dagen, hetwelk inmiddels aan [eiser] is uitgekeerd, van deze terug te vorderen en in te houden op zijn loon over een ander tijdvak en [eiser], indien KMS dit doet, ook de kinderbijslag over die dagen zou ontberen;’’;
op welke gronden hij heeft gevorderd dat KMS zal worden verboden om het loon van [eiser] over de dagen 17 en 18 februari 1972 terug te vorderen en in te houden de hem over die dagen toekomende kinderbijslag;
dat KMS de vordering heeft gestreden en de Kantonrechter, nadat partijen hadden gerepliceerd en gedupliceerd, bij het bestreden vonnis KMS heeft veroordeeld aan [eiser] te betalen de som van ƒ 94,07, met de wettelijke verhoging, beperkt tot een bedrag van ƒ 4,70, daartoe overwegende:
‘’1. Bij repliek heeft [eiser] zijn aanvankelijke vordering tot het geven van een verbod omgezet in een vordering tot betaling van loon en kinderbijslag over twee door hem niet gewerkte dagen, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente.
2. Partijen zijn het er over eens dat [eiser] op 17 en 18 februari 1972 geen arbeid in dienst van KMS heeft kunnen verrichten, omdat alstoen stakende arbeiders in dienst van KMS, althans derden, door het barricaderen van de hoofdpoort tot het bedrijf van KMS en het blokkeren van de daarnaast gelegen voetgangersingang [eiser] hebben verhinderd het terrein van KMS te betreden en aldaar zijn werkzaamheden te verrichten. Voorts is komen vast te staan dat het hier een ‘’wilde’’ staking betrof, waaraan slechts een klein aantal van de werknemers van KMS heeft deelgenomen, dat de barricadering twee dagen heeft geduurd en dat de staking en de tijdsduur daarvan niet los kunnen worden gezien van de staking in de metaalindustrie op verschillende plaatsen van het land.
3. [eiser] verwijt KMS dat zij heeft nagelaten maatregelen te nemen dat [eiser] en andere werkwilligen hun arbeid op voormelde twee dagen konden verrichten, welk verwijt KMS van de hand wijst voor zover zij geen andere middelen heeft aangewend om de poort open te krijgen dan door het doen van een intensief beroep op de desbetreffende stakers om de barricaden af te breken. Volgens KMS zouden andere middelen dan geweldloos bevel en overreding voor bedrijf en werknemers naar redelijke verwachting ernstiger gevolgen hebben gehad dan de van betrekkelijk korte duur gebleken barricadering van de poort en daarmee de onmogelijkheid voor [eiser] en anderen hun werk op normale wijze te verrichten.
4. [eiser] ontkent dat de directie van KMS een intensief beroep op de betreffende stakers heeft gedaan om de barricaden op te ruimen en blijft er bij dat de directie van KMS bij haar optreden tegen de stakers is tekortgeschoten en schuld heeft aan de omstandigheid dat [eiser] zijn werk op 17 en 18 februari 1972 niet heeft kunnen verrichten.
5. Naar Ons oordeel is de vraag of het mogelijk zou zijn geweest om de toegang tot het bedrijf met politiehulp en/of geweld te forceren ten behoeve van werkwilligen een vraag van beleid van de directie van KMS en moet de beslissing van KMS om geen geweld tegen de stakers te gebruiken worden gerespecteerd, zodat van eigen schuld van KMS in dit geval geen sprake kan zijn.
6. Thans blijft ter beantwoording de vraag of bedoelde ‘’wilde’’ staking en de daarmee gepaard gaande barricadering van de toegang tot het bedrijf was een de werkgeefster persoonlijk betreffende toevallige verhindering om [eiser] de bedongen arbeid te laten verrichten. Het lijkt in strijd met de billijkheid om het risico van dergelijke ‘’wilde’’ stakingen af te wentelen op het werkwillige personeel. Het risico dat ten gevolge van ‘’wilde’’ acties bepaalde werknemers de bedongen arbeid niet kunnen verrichten is naar Ons oordeel binnen zekere grenzen als een normaal bedrijfsrisico te beschouwen en dit is ongetwijfeld het geval wanneer de stillegging van het bedrijf slechts van korte duur is geweest. Er kan hier een vergelijking worden gemaakt met het bepaalde in artikel 1638 c van het Burgerlijk Wetboek, inhoudend dat de arbeider zijn aanspraak op het naar tijdsruimte vastgesteld loon voor een betrekkelijk korte tijd behoudt wanneer hij ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten. Ook dan draagt de werkgever het risico van een omstandigheid waaraan hij verder part noch deel heeft. In dit licht bezien moet bedoelde ‘’wilde’’ staking worden beschouwd als een de werkgeefster persoonlijk betreffende toevallige verhindering.
7. Uit het bovenstaande volgt dat [eiser] aanspraak kan maken op het hem toekomende loon over vermelde twee dagen tot een bedrag van ƒ 94,07, niet echter op uitkering van kinderbijslag, welke hij van andere instanties zal hebben te ontvangen. Onder de gegeven omstandigheden achten Wij het in overeenstemming met de billijkheid om de gevorderde wettelijke verhoging te beperken tot 5% van het toegewezen bedrag, derhalve tot ƒ 4,70.’’;
Overwegende dat tegen dit vonnis niet tijdig een gewoon aangewend;
Overwegende dat de Procureur-Generaal dit vonnis bestrijdt met het volgende middel van cassatie:
‘’Schending van het recht, met name artikel 1638 d van het Burgerlijk Wetboek door te oordelen dat een staking en barricadering van de toegang tot het bedrijf als zich in casu heeft voorgedaan oplevert een de werkgever persoonlijk betreffende toevallige verhindering in de zin van genoemd artikel, zulks ten onrechte, omdat genoemd oordeel van de Kantonrechter berust op een onjuiste, immers te ruime opvatting van bedoeld begrip;’’;
Overwegende daaromtrent:
dat een redelijke toepassing van de artikelen 1638 b en 1638 d van het Burgerlijk Wetboek meebrengt dat de arbeider zijn aanspraak op loon behoudt, indien de bedongen arbeid — buiten schuld van beide partijen — niet gebruikt kan worden ten gevolge van een omstandigheid die in de verhouding tussen de partijen meer in de risicosfeer van de werkgever of diens bedrijf ligt dan in die van de arbeider;
dat in het onderhavige geval blijkens de bestreden uitspraak [eiser], werknemer in dienst van KMS, op 17 en 18 februari 1972 geen arbeid voor KMS heeft kunnen verrichten, omdat stakende arbeiders in dienst van KMS door het barricaderen van de hoofdpoort van het bedrijf van KMS en het blokkeren van de daarnaast gelegen voetgangersingang [eiser] hebben verhinderd het terrein van KMS te betreden en aldaar zijn werkzaamheden te verrichten;
dat het hier blijkens die uitspraak een staking betrof, waaraan slechts een klein aantal van de werknemers van KMS heeft deelgenomen en waar [eiser] persoonlijk buiten stond;
dat die staking, welke een regeling omtrent lonen en andere arbeidsvoorwaarden in de metaalindustrie tot inzet had, gericht was tegen KMS als werkgever in die industrie en dat het voortduren van de actie, welke KMS heeft verhinderd van de arbeid van [eiser] gebruik te maken, mede afhankelijk was van beleidsbeslissingen van de werkgever, die zowel de vraag of en in hoever aan de eisen van de stakers zou worden toegegeven, als de vraag of politiehulp tegen de barricaderende arbeiders zou worden ingeroepen, had te beoordelen;
dat, gelet op het bovenstaande, de Kantonrechter de betekenis van de artikelen 1638 b en 1638 d niet heeft miskend door de omstandigheden welke in dit geval de werkgever hebben verhinderd van de arbeid van [eiser] gebruik te maken, als een de werkgever persoonlijk betreffende, toevallige verhindering te beschouwen, en door op grond daarvan te oordelen dat [eiser] zijn aanspraak op loon over de dagen waarin hem de toegang tot het terrein van zijn werk was ontzegd, niet uit hoofde van artikel 1638 b heeft verloren;
dat het middel derhalve ongegrond is;
Verwerpt het beroep.
Aldus gedaan door Mrs. Wiarda, Vice-President, de Meijere, Ras, Minkenhof en Drion, Raden, en door de Vice-President voornoemd uitgesproken ter openbare terechtzitting van de tiende november 1900 twee en zeventig, in tegenwoordigheid van de Advocaat-Generaal Berger.