Hof Amsterdam, 11-11-2004, nr. 24-000902-04
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR6239
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
11-11-2004
- Zaaknummer
24-000902-04
- LJN
AR6239
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2004:AR6239, Uitspraak, Hof Amsterdam, 11‑11‑2004; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑11‑2004
Inhoudsindicatie
Uitleg arikel 420bis Sr. (...) Naar het oordeel van het hof kan daaruit slechts worden afgeleid, dat men zich niet reeds schuldig maakt aan overtreding van art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht (witwassen) door het enkele verkrijgen van een voorwerp door misdrijf, zoals in casu. Stelen sluit witwassen (ook niet in de zin van art. 420 bis, eerste lid, aanhef en onder b.) in een later stadium (door het brengen ervan in een witwastraject) van hetzelfde voorwerp niet uit, maar de dief is geen witwasser van een voorwerp zodra hij het gestolen heeft.
Parketnummer: 24-000902-04
Arrest d.d. 11 november 2004 van het gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Alkmaar d.d. 24 december 2003 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr C. Hofmans, advocaat te Alkmaar.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank te Alkmaar heeft de verdachte bij voormeld vonnis bij verstek wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in het vonnis nader omschreven.
Aanwending van het rechtsmiddel
De verdachte is op 7 januari 2004 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft gelet op het onderzoek ter terechtzitting van het hof van 29 oktober 2004 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan dit arrest is gehecht een fotokopie van de inleidende dagvaarding, waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
Bewezenverklaring t.a.v. het onder 1. ten laste gelegde
Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat:
onder 1.:
hij in de periode van 1 juli 2002 tot en met 30 november 2002 in de gemeenten Heerhugowaard en Alkmaar, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse betaalpassen, bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, als ware deze echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en verdachtes mededader(s) die betaalpassen hebben overgelegd aan winkelbedrijven, zulks ter betaling van bij die winkelbedrijven gekochte goederen en bestaande die valsheid hierin dat gegevens welke zijn vastgelegd in de magneetstrip van na te noemen originele creditcards valselijk zijn gekopieerd en overgeheveld naar magneetstrips van andere kaarten, met name met betrekking tot de kaartnummers en creditkaarthouders:
1. [kaartnummer] [creditkaarthouder] en
2. [kaartnummer] [creditkaarthouder] en
3. [kaartnummer] [creditkaarthouder].
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.
Vrijspraak t.a.v. het onder 2. ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich in de periode van 1 juli 2002 tot en met 30 november 2002 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruikmaken van valse betaalpassen, als bedoeld in art. 232 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Uit het dossier blijkt, dat verdachte en zijn mededader(s) in die periode en als gevolg van het aldus bewezen verklaarde goederen hebben verworven, welke goederen derhalve door misdrijf zijn verkregen.
Onder 2. wordt verdachte verweten, dat hij op de daar genoemde data - tezamen en in vereniging met een ander of anderen - voorwerpen voorhanden had, terwijl hij wist, dat die voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf als bedoeld in art. 420bis Sr. Uit het dossier blijkt, dat verdachte en zijn mededaders op de onder 2. ten laste gelegde data die voorwerpen hadden verworven doordat zij daarvoor met behulp van valse betaalpassen hadden betaald. Ten aanzien van die voorwerpen is (en kon) nadien geen verdere activiteit (worden) ondernomen.
Het onder 2. ten laste gelegde art. 420bis Sr (“witwassen”) is in werking getreden op 14 december 2001. Deze strafbepaling is onder andere om die reden tot stand gekomen, dat bij de aanpak van het witwassen langs de weg van de helingbepalingen een niet onbelangrijke beperking bestond, gelegen in de zgn. “heler-steler-regel”. Daarbij werd gedoeld op de vaste rechtspraak, dat de pleger van het gronddelict (“de steler”) zich niet ook schuldig kan maken aan heling van de uit dat gronddelict verkregen goederen. Naar uit de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van art. 420bis (Kamerstukken II, 1999-2000, 27 159, nr. 3) blijkt, betekent dit dat degene die zelf voordeel uit misdrijf verkrijgt en dat voordeel vervolgens in een witwastraject brengt, voor dat laatste niet op grond van heling kan worden gestraft.
Naar het oordeel van het hof kan daaruit slechts worden afgeleid, dat men zich niet reeds schuldig maakt aan overtreding van art. 420bis van het Wetboek van Strafrecht (witwassen) door het enkele verkrijgen van een voorwerp door misdrijf, zoals in casu. Stelen sluit witwassen (ook niet in de zin van art. 420 bis, eerste lid, aanhef en onder b.) in een later stadium (door het brengen ervan in een witwastraject) van hetzelfde voorwerp niet uit, maar de dief is geen witwasser van een voorwerp zodra hij het gestolen heeft. Een andersluidend standpunt miskent ook het belang dat art. 420bis beoogt te beschermen: de integriteit van het financiële en economische verkeer door tegen te gaan dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft.
Nu niet sprake is van “verwerven” of “voorhanden hebben” in de zin van art. 420bis Sr en van “overdragen” niet kan worden gesproken dient verdachte van het onder 2. ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Kwalificatie
Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert op het misdrijf:
onder 1.: medeplegen van opzettelijk gebruikmaken van een valse betaalpas
bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg
als ware deze echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafmotivering
Verdachte en zijn mededader(s) hebben zich gedurende een periode van vijf maanden schuldig gemaakt aan het gebruik van zogenaamde geskimde creditcards. Zij hebben meermalen voor aanzienlijke bedragen luxe artikelen gekocht door middel van een Freebeespas, een Mobil tankpas en een sleutelkaart van hotel Van der Valk. Nadat deze – naar verdachte wist – waren voorzien van elektronische gegevens, behorend bij gestolen creditcards. De bij de betalingen gebruikte pasjes hadden geenszins de uiterlijke kenmerken van legale betaalpassen of creditcards. Zodoende werd samengewerkt met verkopende winkeliers.
Het hof verwijt verdachte in het bijzonder dat hij uit louter financieel gewin het vertrouwen heeft beschaamd dat men in het betalingsverkeer noodzakelijkerwijs in het gebruik van creditcards moet kunnen stellen. Bovendien ondervinden kaarthouders veel ongemak van dit soort frauduleuze activiteiten en kan voor creditcardmaatschappijen groot financieel nadeel ontstaan.
Op grond van de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden
waaronder deze zijn begaan en verdachtes strafrechtelijk verleden, zoals daarvan blijkt
uit de inhoud van een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 27 augustus 2004, is de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf alleszins passend.
Tegenover het vorenoverwogene staat echter hetgeen door verdachte is aangevoerd met betrekking tot diens persoonlijke omstandigheden. Verdachte is momenteel op basis van een contract voor bepaalde tijd werkzaam bij een slagerij te Amsterdam. Hij heeft ter zitting verklaard met zijn werkgever te zijn overeengekomen dat dit contract per 1 januari 2005 wordt omgezet in een contract voor onbepaalde tijd met een fulltime dienstverband. Daar komt bij dat er na de onderhavige zaak geen nieuwe misdrijfzaken tegen verdachte zijn binnengekomen.
Gelet op de huidige stand van zaken acht het hof het niet wenselijk aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, hetgeen naar alle waarschijnlijkheid van beslissende betekenis zal zijn voor het voortduren van het dienstverband van verdachte. Derhalve zal worden volstaan met een taakstraf bestaande uit een werkstraf van maximale duur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van niet onaanzienlijke duur. Het hof beoogt met deze - milde - straf te bevorderen dat verdachte voortgaat op de door hem ingeslagen positieve weg.
Toepassing van wetsartikelen
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte als voormeld onder 2. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het verdachte als voormeld onder 1. ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte [verdachte] tot gevangenisstraf voor de duur van zes maanden ;
beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte tevens tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tweehonderdveertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van honderdtwintig dagen zal worden toegepast;
beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde werkstraf geheel in mindering wordt gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren werkstraf per dag in verzekering doorgebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Huisman, voorzitter, Zwerwer en Knoop, in tegenwoordigheid van mr. Welbergen als griffier, zijnde mr. Knoop buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.