Hof Amsterdam, 09-09-2004, nr. 978/00
ECLI:NL:GHAMS:2004:AS3960
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-09-2004
- Zaaknummer
978/00
- LJN
AS3960
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2004:AS3960, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑09‑2004; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑09‑2004
Inhoudsindicatie
De vrouw stelt zich met succes op het standpunt dat de man, gezien artikel 3:194 lid 2 B.W., zijn aandeel in een deel van de huwelijksgemeenschap heeft verbeurd nu voldoende aannemelijk is gemaakt door de vrouw dat de man het bestaan hiervan opzettelijk heeft verzwegen.
Rolnummer 978/00
9 september 2004 (bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM EERSTE MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
ARREST
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. A. Volders
t e g e n
[de man,
wonende te [woonplaats]
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. E.L. Polak
1. Het geding in hoger beroep
1.1.Het hof heeft op 21 maart 2002 een tussenarrest gewezen. Voor de loop van het geding tot die datum verwijst het hof naar dit tussenarrest.
1.2. Het hof heeft bij dit tussenarrest een comparitie van partijen tot het geven van inlichtingen gelast, heeft een raadsheer-commissaris benoemd, heeft de man gelast op de wijze als in 3.12. van het tussenarrest omschreven uiterlijk drie weken voor de comparitie bescheiden in het geding te brengen en de vrouw de gelegenheid gegeven daarop schriftelijk voor de comparitie te reageren, heeft de zaak verwezen naar de rolzitting, heeft iedere verdere beslissing aangehouden en heeft verklaard dat beroep in cassatie van het tussenarrest eerst mogelijk zal zijn tegelijk met het eindarrest.
1.2. Ter rolzitting van 25 april 2002 is de comparitie van partijen bepaald op 21 mei 2002.
1.3. De man heeft bij brief van 16 mei 2002 aan het hof een aantal producties gezonden.
1.4. Op 21 mei 2002 heeft voor de aangewezen raadsheer-commissaris een comparitie van partijen plaatsgevonden, van welke comparitie een proces-verbaal is opgemaakt. Tijdens de comparitie is in overleg met partijen besloten dat de man uiterlijk 15 juli 2002 nog een aantal overzichten en inlichtingen aan de raadsheer-commissaris zal zenden en dat de vrouw de gelegenheid krijgt schriftelijk te reageren. Voorts is de voortzetting van de comparitie bepaald op vrijdag 30 augustus 2002.
1.5. De comparitie van partijen is op 30 augustus 2002 voortgezet, van welke comparitie eveneens proces-verbaal is opgemaakt. Na overleg met de advocaten is de comparitie gesloten en is de zaak verwezen naar de rol van 24 oktober 2002 teneinde de man in de gelegenheid te stellen de bij de comparitie overhandigde stukken in het geding te brengen en om voor het overige aan het tussenarrest te voldoen, met name in die zin dat de man een overzicht diende over te leggen waaruit blijkt hoe zijn bij memorie van grieven overgelegde overzicht van bestedingen in verband kan worden gebracht met de tijdens de comparitie overgelegde giroafschriften. Voorts diende de man nog te verklaren hoe het komt dat hij verschillende bedragen heeft genoemd voor hetgeen aan der partijen zoon [A] is besteed. De vrouw is meegedeeld dat zij vervolgens zal kunnen antwoorden.
1.6. De man heeft op 5 december 2002 een akte genomen, waarbij hij producties in het geding heeft gebracht. De vrouw heeft op 6 november 2003 een antwoord akte na comparitie genomen.
1.7. Vervolgens hebben partijen andermaal de processtukken van beide instanties overgelegd en arrest gevraagd. De inhoud van de processtukken geldt als hier ingevoegd.
2. Verder beoordeling van het hoger beroep
2.1. Het hof blijft bij hetgeen in het tussenarrest is overwogen. De vrouw vordert in hoger beroep de verdeling in twee gelijke delen te gelasten van de per 4 april 1996 ontbonden gemeenschap, waarbij haar uit dien hoofde een bedrag van f 102.300,08 toekomt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 april 1996. Zij stelt zich daarbij op het standpunt dat de man, gelet op het feit dat hij opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen, zijn aandeel in die goederen heeft verbeurd.
2.2. Onder verwijzing naar het in het tussenarrest onder 2.4. gestelde, heeft de vrouw ter comparitie van 21 mei 2002 onder meer verklaard dat zij bedoeld heeft de wettelijke rente te vorderen over het door de man aan haar verschuldigde met ingang van de dag na de ontbinding van het huwelijk, te weten 5 april 1996. Zij stelt zich op het standpunt dat de wettelijke rente van rechtswege vanaf deze datum is verschuldigd. De wettelijke rente is niet tegen die datum aan de man aangezegd.
De man heeft, onder verwijzing naar het onder 2.5. van het tussenarrest gestelde, eveneens ter comparitie van 21 mei 2002 verklaard dat hij niet bedoeld heeft incidenteel appel in te stellen en dat in hoger beroep geen aanspraak op een proceskostenveroordeling van de vrouw wordt gemaakt.
2.3. Het hof constateert dat de man ten behoeve van de comparitie van 21 mei 2002 niet volledig heeft voldaan aan het in het tussenarrest van 21 maart 2002 onder 3.12. gestelde. De man heeft volstaan met een aantal door hem geselecteerde rekeningafschriften van postbank rekeningnummer [...] te overleggen, alsmede een tweetal afrekeningen van Notaris [X], van respectievelijk 1 oktober 1993 met betrekking tot de verkoop van de woning aan [adres 1] te [woonplaats] en van 13 april 1994 met betrekking tot de verkoop van, naar het hof aanneemt, de woning aan [adres 2] te [woonplaats].
2.4. Tijdens de comparitie van 21 mei 2002 heeft de vrouw opgemerkt dat uit de overlegde rekeningafschriften van de postbank blijkt dat de man nog ten minste vijf andere rekeningen aanhield, te weten een kapitaalrekening, een plusrekening, een renterekening, een effectenrekening en een sterrekening. Voorts is door de vrouw gewezen op het feit dat er in een tijdsbestek van ongeveer twee maanden aanzienlijke mutaties op de postbankrekening hebben plaatsgevonden. Gelet hierop is de comparitie aangehouden en is besloten dat de man alsnog zou overleggen een chronologisch overzicht van de girorekening [...], vanaf de ontvangst van het saldo van de verkoop van het woonhuis [adres 1], 13 oktober 1993, alsmede chronologische overzichten van de kapitaalrekening, de plusrekening, de renterekening, de effectenrekening en de sterrekening, voorshands vanaf dezelfde datum. Voorts diende de man opheldering te geven over de door hem van zijn tante, [B] ontvangen bedragen, met opgave van de overlijdensdatum van [B] en de naam van de notaris die haar boedel heeft afgewikkeld.
2.5. Het hof constateert dat de man de ter comparitie van 21 mei 2002 gemaakte afspraken niet is nagekomen. Tijdens de nadere comparitie van 30 augustus 2002 heeft hij slechts een aantal giroafschriften van rekeningnummer [...] getoond, welke afschriften bij akte van 5 december 2002 in het geding zijn gebracht. De afschriften van de girorekening zijn niet chronologisch, er ontbreken nummers. De verzochte chronologische overzichten van de kapitaal-, plus-, rente-, effecten- en sterrekening heeft de man niet overgelegd. Evenmin heeft hij opheldering gegeven over de door hem van zijn tante ontvangen bedragen.
2.6. Tijdens de nadere comparite van 30 augustus 2002 heeft de man onder meer verklaard:
“ Mijn vrouw is in september 1995 uit de echtelijke woning vertrokken. Daarvoor, in 1994 is zij al eens drie maanden bij een van onze zoons ingetrokken. Toen dit laatste gebeurde heb ik, bang als ik was dat mijn vrouw de giro zou leeghalen, onze gezamenlijke rekening gewijzigd in een rekening uitsluitend op mijn naam. U zegt mij dat dat omstreeks november 1994 moet zijn gebeurd. Dat kan kloppen. Ik heb daarbij de handtekening van mijn vrouw vervalst. Dat is niet fraai, maar ik was bang. (.....)
Ik heb geld gekregen uit een erfenis van mijn tante, [B]. Een specificatie daarvan heb ik overgelegd bij de stukken bij de brief van mr. Spanjer van 3 juli 2002.
Ik deed thuis de financiën en ik gaf mijn vrouw huishoudgeld. Ik hoor mijn vrouw bevestigen dat ik per week ongeveer f 300,- aan haar gaf. Toen wij het huis aan de [adres 1] verkochten heb ik behalve de girorekening, een viertal andere rekeningen geopend om daarop te gaan sparen. Dat waren de kapitaalrekening, de plusrekening, de renterekening en de effectenrekening. Daarnaast was er een Sterrekening voor bedrijfssparen. Die laatste rekening bestaat niet meer. Het saldo ervan is overgeboekt naar de plusrekening, toen ik met de VUT ging.
Verder heb ik twee rentecertificaten waarvan de gegevens zich bij de stukken moeten bevinden.
Het klopt dat mijn vrouw niet wist hoe ik de financiën beheerde.”
Vervolgens heeft de raadsheer-commissaris met partijen in grote lijnen het verloop van de girorekening doorgenomen.
Gelet op het daarover in overleg met de advocaten in het proces-verbaal gerelateerde constateert het hof het navolgende.
Gezien de uitleg door de man van een aantal bestedingen en de reactie daarop van de vrouw, lijkt de vrouw in grote lijnen akkoord te zijn met bestedingen tijdens het huwelijk tot een totaal bedrag van f 58.500,-, opgebouwd uit f 13.000,- terzake van de aflossing van een lening voor meubels aan zoon [C], f 20.000,- terzake van terugbetaling pleegbroer [D], f 7.000,- terzake van een lening aan zoon [E], f 5.000,- terzake van terugbetaling aan de vrouw in verband met de aanschaf van meubels, f 4.500,- voor de aanschaf van een verwarmingsketel en f 9.000,- voor de aanschaf van een badkamer.
Met de uitleg van de man met betrekking tot de aankoop van een zonnescherm en een begrafenispolis voor zijn vader is de vrouw niet akkoord gegaan, althans dit blijkt niet uit het proces-verbaal van de comparitie.
De man heeft geen uitleg kunnen geven over een overboeking van f 25.000,- naar de kapitaalrekening op 3 juni 1994, noch over een storting op eigen rekening van f 20.000,- op 23 juni 1994. Waarom hij op 16 september 1994 in totaal f 16.000,- van de kapitaalrekening en de plusrekening naar de girorekening heeft laten overmaken, en op 19 september 1994 nog eens f 1.000,- van de effectenrekening om eveneens op 19 september 1994 f 15.000,- contant op te nemen van die rekening, weet hij evenmin. Hij kan ook niet verklaren waarom hij op 17 mei 1995 f 13.000,- contant heeft opgenomen van die rekening nadat op 16 mei 1995 in totaal f 12.000,- was bijgeschreven op die rekening van de plusrekening en de kapitaalrekening.
2.7. De gang van zaken na het sluiten van deze comparitie is gerelateerd onder 1.6. van dit arrest. Het hof stelt vast dat de man ook na de comparitie van 30 augustus 2002, nadat hij daartoe ten derde male in de gelegenheid werd gesteld, niet volledig heeft voldaan aan het in het tussenarrest bepaalde. Noch is hij de ter gelegenheid van de comparities nader gemaakte afspraken volledig nagekomen. Bij zijn akte na comparitie heeft hij slechts de giroafschriften die hij ter comparitie heeft getoond, overgelegd. In zijn akte stelt de man dat hij niet meer kan aantonen dan er thans voorhanden is. Hij noemt een aantal aanschaffingen bij bepaalde firma’s die volgens hem contant zijn voldaan en stelt dat hij niet kan verklaren waarom verschillende bedragen met betrekking tot bestedingen voor zijn zoon [A] zijn genoemd. Hij meent – althans zo begrijpt het hof zijn stellingen – aan het tussenarrest en de tijdens de comparities nader gemaakte afspraken te hebben voldaan en persisteert bij zijn stelling dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
2.8. De vrouw stelt in haar antwoord akte na comparitie dat de man geen antwoord heeft gegeven op de gestelde vragen en geen afdoende uitleg heeft verschaft en op geen enkele wijze heeft kunnen verklaren waar de verkoopopbrengsten van de woningen, waaronder de voormalige echtelijke woning, aan zijn besteed. De man heeft verzuimd aan zijn informatieverplichting te voldoen. Voor de vrouw is evident dat de man opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt. Met een beroep op het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) stelt zij zich op het standpunt dat de man zijn aandeel in die goederen heeft verbeurd.
2.9. In het tussenarrest van 21 maart 2002 heeft het hof onder 3.10 bepaald dat voor zover de grieven zich richten tegen de overwegingen van de rechtbank die erop neer komen dat de man, door het overleggen van het in dat tussenarrest onder 3.7. bedoelde overzicht, in voldoende mate heeft voldaan aan zijn informatieplicht en dat de vrouw, harerzijds, haar stellingen niet voldoende concreet en met behulp van schriftelijke bescheiden heeft toegelicht, deze grieven succes hebben. De voorgaande overwegingen brengen met zich mee dat de grieven I tot en met VI slagen.
2.10. Grief VII ziet op een rekening van notariskantoor [Y] van 14 oktober 1998 tot een bedrag van f 922,38, die anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, naar de stelling van de vrouw in de gemeenschap dient te worden betrokken omdat de notaris op initiatief van beide partijen is geadieerd, waarbij zij wijst op de tenaamstelling van de nota. De man ontkent dat de notaris op zijn initiatief is ingeschakeld.
2.11. De grief slaagt. Uit de tenaamstelling van de nota leidt het hof in het licht van de stelling van de vrouw en de onvoldoende gemotiveerde ontkenning van de man af, dat de notaris ten behoeve van beide partijen werkzaamheden heeft verricht.
2.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat alle grieven van de vrouw slagen en dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover de vrouw daarin is veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van f 146,83.
2.13. De man is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld uitleg te geven over de besteding tijdens het huwelijk van een bedrag van f 191.481,19. Tot een bedrag van f 58.500,- is hij daarin geslaagd, als hiervoor onder 2.6. uiteengezet. Dit betekent dat de man in ieder geval het door de vrouw gevorderde bedrag ad f 102.300,08,- niet heeft kunnen verantwoorden. Dit bedrag zou, evenals het onder rechtsoverweging 2.10. genoemde bedrag alsnog ter verdeling bij helfte in de huwelijksgemeenschap vallen, ware het niet dat de vrouw zich in deze procedure met succes op het standpunt stelt dat de man gezien artikel 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in dit bedrag heeft verbeurd, nu door de vrouw voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij opzettelijk het bestaan ervan heeft verzwegen. De man is immers ruimschoots in de gelegenheid gesteld aan zijn informatieplicht te voldoen en verantwoording af te leggen, maar is, zoals hiervoor geconstateerd, daarin nalatig gebleven. Mede gezien deze houding en zijn verklaringen ter comparitie, waaruit geen gemotiveerde betwisting van de stelling van de vrouw blijkt, zal het hof de vordering van de vrouw, omgerekend in euro’s toewijzen.
2.14. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente geldt dat wettelijke rente over een af te dragen geldsom eerst verschuldigd is vanaf het moment dat de deelgenoot met deze door de rechter bevolen afdracht in verzuim is. Anders dan de vrouw stelt, is de wettelijke rente niet van rechtswege verschuldigd op de datum van echtscheiding. Van ingebrekestelling van de man door de vrouw met ingang van de door de vrouw verzochte datum is niet gebleken. Dit betekent, dat nu de vrouw eerst bij eis in reconventie in eerste aanleg de rente heeft gevorderd, met ingang van de datum van deze eis, te weten 23 februari 1999, de wettelijke rente zal worden toegewezen.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 16 maart 1995;
- vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarin de vrouw is veroordeeld aan de man een bedrag van f 146,83 te betalen;
- veroordeelt de man aan de vrouw te betalen een bedrag van € 46.421,75 (zesenveertigduizend vierhonderd eenentwintig euro en vijfenzeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 1999 tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Voncken, Driessen-Poortvliet en Broekhuijsen-Molenaar en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2004.