Rb. Groningen (vzr.), 05-08-2005, nr. 80752 KG ZA 05-213
ECLI:NL:RBGRO:2005:AU8488
- Instantie
Rechtbank Groningen (Voorzieningenrechter)
- Datum
05-08-2005
- Magistraten
mr. W.J.A.M. Dijkers
- Zaaknummer
80752 KG ZA 05-213
- LJN
AU8488
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Arbeidsrecht / Einde arbeidsovereenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2005:AU8488, Uitspraak, Rechtbank Groningen (Voorzieningenrechter), 05‑08‑2005
Uitspraak 05‑08‑2005
mr. W.J.A.M. Dijkers
Partij(en)
VONNIS
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid B.V. [eiseres], gevestigd te Zaandam,
eiseres,
procureur mr. J.B. Rijpkema,
advocaat mr. E. van der Molen te Haarlem,
en
[naam],
wonende te [plaats] aan de [adres],
gedaagde,
procureur mr. P.E. Mazel,
advocaat mr. H.J. de Ruijter te Assen.
Procesverloop
Eiseres heeft gedaagde doen dagvaarden in kort geding.
De vordering strekt ertoe bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- •
de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 mei 2005 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, te schorsen totdat in de procedure tot herroeping van de ontbindingsbeschikking op het geschil zal zijn beslist;
- •
gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Op de voor de behandeling bepaalde dag, 28 juli 2005, heeft eiseres zich ter zitting doen vertegenwoordigen door [naam], manager personeel en organisatie, vergezeld van mr. [naam advocaat]. Gedaagde is verschenen, vergezeld van mr. [naam advocaat].
Eiseres heeft conform de dagvaarding voor eis geconcludeerd, waarbij zij producties in het geding heeft gebracht.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd eiseres hierin niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure.
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en pleitnotities overgelegd.
Partijen hebben ten slotte vonnis gevraagd.
De uitspraak is bepaald op 5 augustus 2005.
Rechtsoverwegingen
1. Vaststaande feiten:
- a.
Eiseres is leverancier van hout- en plaatmateriaal en is verder werkzaam op het gebied van prefab- en houtskeletbouw.
- b.
Gedaagde is per 1 januari 1989 in dienst getreden bij B.V. [X] en werkte daar de laatste jaren als assistent-bedrijfsleider onder leiding van [V.] (hierna te noemen: [V.]),
- c.
Eiseres heeft op 15 maart 2001 de activa en passiva van B.V. [X] overgenomen. Zowel gedaagde als [V.] traden toen in dienst van eiseres.
- d.
De arbeidsovereenkomst tussen eiseres en [V.] is per 15 januari 2005 beëindigd. [V.] heeft op 28 februari 2005 het met eiseres concurrerende bedrijf [Y] opgericht.
- e.
Eind november 2004 zijn er problemen ontstaan in de samenwerking tussen gedaagde en diens (nieuwe) leidinggevende, de opvolger van [V.]. Partijen zijn toen in overleg met elkaar gegaan over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit overleg werd op 17 februari 2005 beëindigd toen aan eiseres bleek dat een collega van gedaagde een grote hoeveelheid —in de ogen van eiseres vertrouwelijke— bedrijfsgegevens had toegestuurd aan het privéemailadres van gedaagde. Eiseres heeft hierin reden gezien de kantonrechter te verzoeken de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding te ontbinden.
- f.
Voordat gedaagde op 17 februari 2005 de vertrouwelijke bedrijfsgegevens ontving, had hij al gesolliciteerd bij het op te richten bedrijf [Y]. Tijdens een nadien gehouden sollicitatiegesprek zijn [V.] en gedaagde overeengekomen dat de sollicitatie terzijde zou worden gelegd totdat meer duidelijkheid zou komen in de kwestie van de bedrijfsgegevens.
- g.
Op 6 april 2005 heeft eiseres bij deze rechtbank, sector kanton, een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. De mondelinge behandeling daarvan heeft plaatsgevonden op 17 mei 2005.
- h.
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 17 mei 2005 heeft gedaagde op vragen van de kantonrechter onder meer het volgende geantwoord:
‘Ik beraad mij op de toekomst. Deze is afhankelijk van de uitkomst van deze procedure. Op dit moment ben ik niet in onderhandeling met [V.]’
en
‘Als er een passende functie zou zijn, ben ik bereid deze te aanvaarden. Op dit moment heb ik geen concreet uitzicht op een baan.’
- i.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 26 mei 2005 de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden onder toekenning aan gedaagde ten laste van eiseres van een vergoeding van € 66.225,-- bruto, vermeerderd met een bedrag van € 2.000,-- ter zake van de kosten van rechtsbijstand.
De kantonrechter heeft in die beschikking onder meer het volgende overwogen:
- ‘5.
Eind 2004 zijn er problemen ontstaan in de samenwerking tussen [gedaagde] en diens (nieuwe) leidinggevende, waarvan [gedaagde] geen verwijt kan worden gemaakt. Niettemin zijn de verhoudingen tussen bedoelde leidinggevende en [gedaagde] dermate verstoord dat voortzetting van de dienstbetrekking geen reële optie meer moet worden geacht, te meer nu genoegzaam aannemelijk is geworden dat [eiseres] niet in staat is [gedaagde], die ten tijde van de behandeling naar zijn zeggen geen vooruitzicht had op werk elders, een soortgelijk, passende functie binnen haar bedrijf aan te bieden. Het verzoek zal dan ook worden ingewilligd op grond van verandering van omstandigheden.
- 6.
De vraag die in het verlengde van hetgeen hiervoor is overwogen, moet worden gesteld luidt of [gedaagde] in verband met deze ontbinding een vergoeding naar billijkheid moet worden toegekend. De kantonrechter beantwoordt die vraag bevestigend en bepaalt die vergoeding op basis van de (neutrale) kantonrechterformule op € 66.225,--, vermeerderd met een bedrag van € 2000,-- ter zake van door [gedaagde] gemaakte kosten van rechtsbijstand. Voor het overige acht de kantonrechter termen aanwezig de proceskosten te compenseren.’
- k.
Gedaagde is per 1 juli 2005 in dienst getreden bij [Y], thans geheten [Z].
- l.
Bij deurwaardersexploot van 11 juli 2005 heeft gedaagde aan eiseres de tenuitvoerlegging doen aanzeggen van de ontbindingsbeschikking van 26 mei 2005.
- m.
Eiseres heeft op of omstreeks 26 juni 2005 bij de kantonrechter het verzoekschrift ingediend tot herroeping van de ontbindingsbeschikking van 26 mei 2005 in die zin dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2005 zal worden ontbonden zonder toekenning van enige vergoeding.
Als rechtsgrond heeft eiseres aangevoerd dat gedaagde zich tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2005 van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft schuldig gemaakt aan bedrog.
De mondelinge behandeling van het verzoek zal plaatsvinden in oktober 2005.
2. Standpunten van partijen:
2.1
Eiseres heeft aangevoerd dat het naar haar mening onmogelijk is dat gedaagde op 17 mei 2005 niet wist dat hij in dienst kon treden bij [Z], althans hij had de kantonrechter moeten informeren over het feit dat de onderhandelingen daarover waren opgeschort totdat duidelijkheid was verkregen over de kwestie van het doorspelen van vertrouwelijke bedrijfsgegeven naar het privéemailadres van gedaagde en totdat de ontbindingsprocedure tussen gedaagde en eiseres was afgerond.
Immers, vrijwel terstond nadat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en gedaagde was ontbonden, heeft [V.] gedaagde in dienst genomen. Gedaagde had een en ander op 17 mei 2005 onder de aandacht van de kantonrechter moeten brengen nu hij ingevolge bestendige jurisprudentie een actieve spreekplicht heeft waar het gaat om vooruitzichten op een andere baan.
De beschikking van de kantonrechter van 26 mei 2005 berust op door gedaagde in het geding gepleegd bedrog; die beschikking komt derhalve voor herroeping in aanmerking. Voorts loopt eiseres, indien zij thans tot uitbetaling van de ontbindingsvergoeding zou moeten overgaan, een aanzienlijk restitutierisico. Reden waarom de executie zou moeten worden geschorst.
2.2
Gedaagde betwist dat hij op 17 mei 2005 concrete uitzichten had op een andere baan. Dat blijkt onder meer uit het feit dat hij nadien nog heeft gesolliciteerd en zich heeft doen inschrijven voor een werkloosheidsuitkering. De sollicitatie van gedaagde bij [Z] had tot 17 mei 2005 niet tot enig resultaat geleid en was door [V.] voorshands ter zijde gelegd. Pas in juni 2005 heeft [V.] hem benaderd met de vraag of hij nog steeds belangstelling had voor een functie in het nieuwe bedrijf. Dat heeft vervolgens geleid tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst. Gedaagde betwist derhalve dat hij zich op 17 mei 2005 schuldig heeft gemaakt aan bedrog, zodat herroeping van de beschikking van de kantonrechter niet kan volgen. Zo'n herroeping kan bovendien niet volgen omdat de beslissing van de kantonrechter gebaseerd is geweest op de uitslag van onderling overleg van partijen, nadat zij met enige aanwijzingen van de kantonrechter ‘de gang op waren gestuurd’.
3. Beoordeling van het geschil:
3.1
Eiseres heeft aan de kantonrechter het verzoek gericht diens beschikking van 26 mei 2005 te herroepen op de voet van artikel 390 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gelezen in samenhang met art. 382 aanhef en onder a Rv: bedoelde beschikking berust naar het inzicht van eiseres op bedrog.
Van bedrog in de zin van art. 382Rv is reeds sprake indien een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden (Hoge Raad 19 december 2003, NJ 2005, 181).
3.2
Vast staat dat de in februari 2005 ingeleide sollicitatieprocedure bij [V.] op 17 mei 2005 niet was afgerond. Dit roept de vraag op of gedaagde gedurende de ontbindingsprocedure in antwoord op de aan hem gestelde vraag betreffende zijn vooruitzichten op werk, niet méér had moeten zeggen dan dat hij geen concreet uitzicht op een baan had en niet in onderhandeling was met [V.]. Het meerdere had dan moeten zijn dat hij melding had gemaakt van de sollicitatie en het verloop ervan. Het komt de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voor dat de kantonrechter in de herroepingsprocedure zal oordelen dat gedaagde op 17 mei 2005 had moeten meedelen dat er een gesprek was geweest met de [V.] en dat dit nog niet was afgerond; een dergelijk oordeel is temeer niet onaannemelijk omdat —gelet op de langdurige samenwerking van gedaagde en [V.] in de onderneming van eiseres— de sollicitatie bij [V.] niet onwaarschijnlijk succesvol zou kunnen zijn (zoals uiteindelijk ook is gebleken).
3.3
Het is aan de kantonrechter om te bepalen of, aannemende dat hij zou oordelen dat gedaagde op 17 mei 2005 melding had moeten maken van genoemde sollicitatie, er daarmee ook sprake is geweest van een ‘oneerlijke proceshouding’ die heeft belet dat in de procedure feiten aan het licht kwamen die tot een voor de wederpartij (thans eiseres) gunstige afloop van die procedure zouden hebben kunnen leiden.
De voorzieningenrechter sluit bepaald niet uit dat de kantonrechter tot een dergelijke kwalificatie komt, met dien verstande dat in plaats van een ‘gunstige afloop’ in dit geval een voor de wederpartij gunstiger afloop wordt verondersteld, nu een aanzienlijke kans op het verkrijgen van een betrekking in de nieuwe onderneming van [V.] mogelijk slechts zou hebben geleid tot een lagere ontbindingsvergoeding en niet tot de beslissing dat de werknemer (thans gedaagde) in het geheel geen vergoeding zou toekomen.
De omstandigheid dat partijen zélf aan de kantonrechter een voorstel inzake de hoogte van de vergoeding hebben gepresenteerd, maakt het vorenstaande niet anders; het ‘op de gang’ tot stand gekomen voorstel was immers gebaseerd op vingerwijzingen van de kantonrechter, die deze gaf nadat thans gedaagde ter zitting de hiervoor onder 1 sub h geciteerde uitlatingen had gedaan.
3.4
- (a)
Als wordt verondersteld dat de kantonrechter zal oordelen dat gedaagde mededeling had moeten doen als hiervoor overwogen, dan nog is daarmee niet gegeven dat de vordering van eiseres toewijsbaar is.
Met betrekking tot executiegeschillen is uit de jurisprudentie van de Hoge Raad immers af te leiden dat slechts in geval van misbruik van bevoegdheid aan de zijde van de executant een rechterlijke beslissing in een latere procedure terzijde kan worden gesteld c.q. door de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging kan worden geschorst. Misbruik van bevoegdheid is louter aan de orde, aldus die jurisprudentie, als de te executeren beslissing op een kennelijke juridische of feitelijke misslag berust, of indien nieuwe feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde. Bedoelde jurisprudentie is gebaseerd op de overweging dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen met zich meebrengt dat in een executiegeschil geen inhoudelijke bezwaren tegen een uitspraak kunnen worden aangevoerd, ter voorkoming dat het executiegeschil het karakter van een verkapt rechtsmiddel krijgt.
- (b)
Er is aanleiding om deze grond voor het aanwezig achten van zeer beperkte mogelijkheden voor de rechter die een executiegeschil behandelt, niet aanwezig te achten in een geval dat herroeping van de eerdere uitspraak op de voet van art. 390Rv e.v. aannemelijk is (dat wil zeggen: dat de kans dat er wél herroeping volgt groter is dan de kans dat er geen herroeping volgt). In een dergelijk geval immers heeft het executiegeschil niet het karakter van een verkapt rechtsmiddel, doch beoogt de eiser die schorsing van de tenuitvoerlegging verlangt slechts een ordemaatregel te verkrijgen voor de periode dat op het ingestelde rechtsmiddel —herroeping— nog niet is beslist.
- (c)
Ook is er grond om bedoelde situatie —dat aannemelijk is dat de eerdere uitspraak op de voet van art. 390Rv e.v. zal worden herroepen— te onderscheiden van gevallen waarin een executiegeschil rijst ten aanzien van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis waartegen inmiddels hoger beroep is ingesteld, in welke gevallen volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad het strikte ‘misbruikcriterium’ eveneens geldt.
Er is grond om in geval van aannemelijkheid van herroeping een ander criterium aan te leggen omdat in geval van hoger beroep in beginsel hetzelfde feitencomplex dat reeds is beoordeeld en berecht, aan de hogere rechter wordt voorgelegd, terwijl bij herroeping juist essentieel is dat een nieuwe —beweerdelijk beslissende— omstandigheid, te weten bedrog, wordt aangevoerd.
- (d)
Gelet op een en ander ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de executie van een uitspraak ten aanzien waarvan aannemelijk is dat deze zal worden herroepen, te schorsen indien het belang van de geëxecuteerde bij zo'n schorsing groter is dan het belang van de executant bij tenuitvoerlegging. Aan deze voorwaarden wordt in dit geval voldaan. Het is aannemelijk dat de kantonrechter zijn beslissing van 26 mei 2005 zal herroepen.
- (e)
Aangaande de afweging van belangen van partijen geldt dat eiseres een restitutierisico loopt, terwijl gedaagde van zijn kant geweigerd heeft genoegen te nemen met een bankgarantie: hij staat er om principiële redenen op dat eiseres hem de ontbindingsvergoeding nu uitbetaalt. De belangen afwegend, acht de voorzieningenrechter die van eiseres bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarwegender.
3.5
Gelet op het vorenstaande is de vordering toewijsbaar.
Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- 1.
schorst de tenuitvoerlegging van de beschikking van 26 mei 2005 van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, totdat in de procedure tot herroeping van de ontbindingsbeschikking op het geschil zal zijn beslist;
- 2.
veroordeelt gedaagde in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van eiseres begroot op € 329,60 aan verschotten en op € 816,-- aan salaris van de procureur;
- 3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.A.M. Dijkers, voorzieningenrechter en door deze uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.