Blijkens de aantekening mondeling vonnis is mr. S. Schuurman als gemachtigde raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg verschenen.
HR, 29-01-2013, nr. 11/04315
ECLI:NL:HR:2013:BY8997
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-01-2013
- Zaaknummer
11/04315
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BY8997
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BY8997, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY8997
ECLI:NL:HR:2013:BY8997, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑01‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BY8997
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0034
NbSr 2013/111
Conclusie 29‑01‑2013
Mr. Aben
Partij(en)
Nr. 11/04315
Mr. Aben
Zitting: 27 november 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De enkelvoudige kamer van het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 12 september 2011 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 20 januari 2011, waarbij de verdachte wegens "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" is veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
2.
Namens de verdachte heeft mr. J. Zandberg, advocaat te Zevenaar, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het hof de verdachte ten onrechte en ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
4.
De verdachte is in eerste aanleg bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Utrecht van 20 januari 2011 op tegenspraak1. veroordeeld. Een - zich bij de stukken van het geding bevindende - akte rechtsmiddel houdt in dat op 3 februari 2011 ter griffie van de rechtbank te Utrecht is verschenen [betrokkene 1], ambtenaar ter griffie van die rechtbank, die - daartoe gemachtigd blijkens de aan deze akte gehechte volmacht - heeft verklaard namens de verdachte hoger beroep in te stellen tegen het eindvonnis van 20 januari 2011. Het aan de akte gehechte faxbericht van 3 februari 2011, dat namens mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, "p.o." is ondertekend en dat is gericht aan [betrokkene 1] van de strafgriffie van de rechtbank te Utrecht, vermeldt dat mr. Schuurman door middel van dit faxbericht [betrokkene 1] heeft verzocht hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de politierechter in de zaak van de verdachte. Voorts bevinden zich bij de stukken een "grievenformulier" en een daaraan gehechte toelichting van mr. Schuurman van 17 februari 2011, inhoudende de grieven van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter.2. Ten slotte heeft de voorzitter van het hof bij beschikking van 2 mei 2011 op grond van art. 410a, derde lid, Sv bevolen dat de zaak in hoger beroep ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt.
5.
Op de terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2011 is de verdachte zelf niet verschenen maar is zijn raadsman (mr. Schuurman), die heeft verklaard uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren, wel verschenen. Zoals blijkt uit de op die terechtzitting overgelegde pleitnota heeft de raadsman verzocht de verdachte te ontvangen in het ingestelde hoger beroep, nu de verdediging begrip vraagt op basis van het vertrouwen dat is ontleend aan de jarenlange gehanteerde werkwijze. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft de raadsman gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen. De griffier heeft tot het instellen van hoger beroep klaarblijkelijk niet noodzakelijk geacht dat de uitdrukkelijke machtiging door de verdachte van de raadsman en de machtiging van de griffier uitdrukkelijk in de brief werden vermeld. De desbetreffende griffiemedewerker heeft de appelakte naar het kantoor van de raadsman gefaxt, waaruit kon worden afgeleid dat alles akkoord was. De griffier heeft in de akte vermeld dat de griffiemedewerker uitdrukkelijk gemachtigd was door de raadsman door middel van de brief waarin de raadsman heeft verzocht hoger beroep in te stellen, terwijl de griffier de griffiemedewerker niet heeft gewezen op het feit dat een bijzondere schriftelijke volmacht om een akte op te stellen ontbrak. Bovendien heeft de verdediging gedacht dat was voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102, m.nt. Borgers. Gelet op de toevoegingen aan de standaard appelakte had de griffier kennis van de gang van zaken en heeft hij bevonden dat de brief van de raadsman afdoende was. Een advocaat kan los van zijn eigen verantwoordelijkheid bescherming inroepen tegen fouten van griffiepersoneel. Er wordt met twee maten gemeten, nu de gerechtshoven na HR 24 mei 2011, LJN BP4479, NJ 2011/261 hun beleid ten aanzien van het instellen van hoger beroep hebben aangepast (een op een dergelijke wijze ingesteld hoger beroep wordt thans niet-ontvankelijk verklaard), terwijl het wel is toegestaan het hoger beroep in te trekken zonder dat is voldaan aan de criteria van de Hoge Raad. Volgens Knigge (in zijn conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009) is het denkbaar dat de vereiste volmachtverklaring in het schrijven van de advocaat wordt "ingelezen", indien aannemelijk is geworden dat de verdachte met het ingestelde hoger beroep heeft ingestemd.
Voorts heeft de raadsman blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in aanvulling op zijn pleitnota en naar aanleiding van hetgeen de advocaat-generaal had aangevoerd nog het volgende betoogd. In de praktijk ging het indienen van appel na het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009 gewoon door op de oude manier. Beleid moet met het oog op de rechtszekerheid duidelijk zijn, terwijl die duidelijkheid er pas echt is sinds het arrest van de Hoge Raad van 24 mei 2011. Het valt niet goed uit te leggen dat een op een dergelijke manier ingesteld hoger beroep bij het ene gerechtshof wel ontvankelijk is en bij het andere gerechtshof niet. Ten slotte is in deze zaak door het hof reeds een beslissing genomen in het kader van een verlofprocedure.
6.
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, op de grond dat de brief van de raadsman tot het instellen van het hoger beroep niet voldoet aan de vereisten van art. 450, derde lid, Sv. Het hof heeft daartoe in de bestreden uitspraak onder het hoofd "ontvankelijkheid van het hoger beroep" het volgende overwogen. In zijn verzoek om hoger beroep in te stellen heeft de raadsman de personalia van de verdachte vermeld maar heeft hij niet vermeld dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep. In dit verzoek heeft de raadsman evenmin vermeld dat de verdachte heeft ingestemd met het door de griffiemedewerker in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep. Bovendien ontbrak ook een opgave van een door de verdachte opgegeven adres voor toezending van het afschrift van de appeldagvaarding.
7.
Ook een advocaat kan schriftelijk hoger beroep instellen op de wijze die is voorzien in art. 450, derde lid, Sv. De daartoe vereiste schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker moet het volgende inhouden: (i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep; (ii) de verklaring dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep; en (iii) het door de verdachte opgegeven adres voor toezending van het afschrift van de appeldagvaarding.3. In aanmerking genomen dat het faxbericht van 3 februari 2011 van mr. S. Schuurman niet inhoudt dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd hoger beroep in te stellen, is in het onderhavige geval niet voldaan aan de eerste voorwaarde. Dat geldt overigens ook voor de andere twee vereisten waaraan de schriftelijke volmacht moet voldoen.
8.
Gelet op de ratio achter de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen - te weten de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep, die tot doel heeft problemen met betrekking tot de betekening van de appeldagvaarding te voorkomen althans te verminderen - bestaat evenwel onvoldoende reden voor de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep op de grond dat de volmacht niet aan alle voormelde voorwaarden voldoet in het geval de verdachte of een gemachtigde raadsman is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en deze aldaar - zo nodig desgevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) op te komen in hoger beroep. In zo'n geval kan een dergelijk verzuim voor gedekt worden gehouden.4.
9.
In aanmerking genomen dat op de terechtzitting in hoger beroep de raadsman van de verdachte is verschenen en deze aldaar onder meer heeft aangevoerd dat de verdachte hem had gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen, kunnen de door het hof genoemde gronden waarop de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep steunt die beslissing niet dragen.5.
10.
Het middel slaagt.
11.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
12.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑01‑2013
Dit formulier en deze toelichting zijn op 17 februari 2011 in opdracht van mr. Schuurman verzonden naar de strafgriffie van de rechtbank te Utrecht. Blijkens de op deze stukken geplaatste stempels zijn de stukken op 18 februari 2011 ingekomen bij de rechtbank en vervolgens op 22 februari 2011 ingekomen bij het ressortsparket in Arnhem.
Vgl. HR 24 mei 2011, LJN BP4479, NJ 2011/261, rov. 2.4.1 en HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102, m.nt. Borgers, rov. 3.6.
Vgl. HR 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426, m.nt. Bleichrodt, rov. 2.5-2.7.
Vgl. HR 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426, m.nt. Bleichrodt.
Uitspraak 29‑01‑2013
Inhoudsindicatie
Verdachte n-o verklaard in h.b. HR herhaalt HR LJN BJ7810 m.b.t. de eisen waaraan de schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens verdachte h.b. in te stellen en HR LJN BV6999 m.b.t. het feit dat indien ttz. in h.b. wel de verdachte of een door hem ex art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen er onvoldoende grond bestaat voor de n-o van het appel wegens een verzuim in de schriftelijke volmacht. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen door de gemachtigde raadsman ttz. in h.b. is aangevoerd kunnen de door het Hof genoemde gronden waarop de n-o van verdachte in zijn h.b. steunt, die beslissing niet dragen.
29 januari 2013
Strafkamer
nr. S 11/04315
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, Enkelvoudige Kamer, van 12 september 2011, nummer 21/000462-11, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep.
2.2. De verdachte is bij vonnis van de Rechtbank Utrecht van 20 januari 2011 veroordeeld tot een geldboete van € 250,- ter zake van "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening". Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep was de door de verdachte op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman van de verdachte ter terechtzitting aanwezig en heeft aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover hier van belang, in:
"In opgemelde zaak is op 20 januari 2011 vonnis gewezen door de politierechter te Utrecht.
Hierbij werd cliënt veroordeeld ter zake art. 267 Sr en hem werd een geldboete opgelegd van € 250,-, waardoor het verlofstelsel van toepassing werd verklaard.
Tegen dit vonnis is op 3 februari 2011 namens cliënt hoger beroep ingesteld.
(...)
Cliënt heeft mij gemachtigd om namens hem hoger beroep in te stellen. Het hoger beroep werd op verzoek van de verdediging ingesteld door een medewerker van de strafgriffie van de rechtbank Utrecht. De verdediging deed dit verzoek per brief, waarin de adresgegevens van verdachte werden vermeld, waarmee voldaan werd aan het derde criterium zoals door de Hoge Raad gesteld. Hoewel ik door cliënt daartoe gemachtigd was, is hiervan helaas geen melding gemaakt in bedoelde brief. De betreffende griffier heeft het melden van mijn uitdrukkelijk gemachtigd zijn en het machtigen van de griffier niet als vereiste gesteld om in de brief te zetten. Gezien het feit dat cliënt bij verstek veroordeeld is zich tot mijn kantoor heeft gewend met het feit dat hij veroordeeld was en ik daarop hoger beroep heb laten instellen, geeft aan dat ik dit op verzoek van cliënt heb gedaan, hetgeen ook overigens blijkt uit mijn latere stelbrief."
2.4. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in dat hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft op 3 februari 2011 een faxbericht gezonden naar de griffie van de rechtbank Utrecht met het verzoek om hoger beroep in stellen tegen de uitspraak van de Politierechter van 20 januari 2011, onder opgave van het parketnummer 16/504150-10.
In het verzoek heeft hij de personalia van verdachte (zonder opgave van een adres) vermeld, maar niet dat de raadsman door verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep en ook niet dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep, terwijl tenslotte ook een opgave ontbreekt van een door de verdachte opgegeven adres voor toezending van de appeldagvaarding.
De brief van de raadsman tot het instellen van het hoger beroep voldoet daarmee niet aan de vereisten van artikel 450, derde lid van het Wetboek van Strafvordering (Vgl HR 22 december 2009, LJN BJ-7810).
Gelet hierop zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.5. In het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102, zijn eisen geformuleerd waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet voldoen. Die volmacht dient onder andere de verklaring van de advocaat te bevatten dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv). Die eisen dienen te worden bezien tegen de achtergrond van de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep. Die aanscherping had tot doel problemen met betrekking tot de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen althans te verminderen. In het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426, is geoordeeld dat gelet op de ratio van de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen, onvoldoende grond bestaat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het appel wegens het niet voldoen van de volmacht aan de gestelde eisen, indien ter terechtzitting in hoger beroep wel de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen. In een dergelijk geval kan een verzuim als voormeld voor gedekt worden gehouden.
2.6. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen hetgeen door de gemachtigde raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, kunnen de door het Hof genoemde gronden waarop de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn hoger beroep steunt, die beslissing niet dragen.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsherenW.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 januari 2013.