HR, 23-12-2016, nr. 16/04281
ECLI:NL:HR:2016:2902
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-2016
- Zaaknummer
16/04281
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑12‑2016
ECLI:NL:HR:2016:2902, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑2016; (Herziening)
- Vindplaatsen
NLF 2017/0098 met annotatie van Dick Barmentlo
V-N 2017/2.5 met annotatie van Redactie
FED 2017/47 met annotatie van T.A. Cramwinckel
NLF 2017/0286 met annotatie van
NTFR 2017/35 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Beroepschrift 23‑12‑2016
[…]
betreft: verzoek om herziening van het arrest van 24 april 2015, nr. F 14/05658
Edelhoogachtbaar College,
In de zaak F 14/05658 heeft Uw Raad met dagtekening 24 april 2015 arrest gewezen. Uw Raad oordeelt dat het door mij namens cliënt ingediende beroep in cassatie niet ontvankelijk is. Kijkend naar de inhoud van dit arrest kwalificeert dit als een vereenvoudigde afdoening nu Uw Raad van oordeel is dat niet is voldaan aan het tijdig herstellen van geconstateerde verzuimen, in het bijzonder het indienen van de motivering en het overleggen van de volmacht.
Op basis van de geldende wet- en regelgeving staat tegen een dergelijk oordeel geen verzet open. Mijns inziens zou deze uitspraak namelijk zeer wel in aanmerking komen voor een verzetprocedure nu de omstandigheden waaronder dit arrest is gewezen anders zijn dan waarvan Uw Raad is uitgegaan.
Naar mijn mening is hier sprake van een rechtstekort. Nu de wet in dit geval geen mogelijkheid kent dat door de rechter bij gebleken tekorten in de rechtsbescherming een proceduremogelijkheid wordt opengesteld (vergelijk de voorheen bestaande regeling in artikel 110 Algemene wet inzake de douane en de accijnzen), terwijl voor zulk een regeling wel grond zou zijn nu Uw Raad in dit geval als enige feitelijke rechter een oordeel geeft over de ontvankelijkheid van het beroep, verzoek ik hierbij om herziening van het op 24 april 2015 gewezen arrest. Hiertoe worden de volgende gronden aangevoerd.
Met dagtekening 24 november 2014 ontving ik bericht van de griffie van Uw Raad dat het door mij op 12 november 2014 ingediende pro forma beroepschrift in cassatie was ontvangen. Dit pro forma beroepschrift in cassatie voldeed op een tweetal onderdelen niet aan de daaraan in de wet gestelde vereisten, namelijk het overleggen van een volmacht en het aanvoeren van de gronden. Voor het herstel van deze verzuimen werd mij een termijn gegeven van zes weken. De termijn eindigde dan ook op 5 januari 2015.
Op 29 december 2014 heb ik verzocht om verlenging van deze termijn met veertien dagen. Hiertoe heb ik aangevoerd:
‘In de procedure voor het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch (en ook die voor de rechtbank) trad ik als gemachtigde voor belanghebbende op terwijl ik verbonden was aan [A], thans [B] te [Q]. Per 1 oktober 2014 ben ik niet meer werkzaam voor dit kantoor en heb ik mij als zelfstandig belastingadviseur gevestigd. Belanghebbende heeft mij verzocht beroep in cassatie in te stellen. Voor de motivering van het beroep dien ik te beschikken over de procesdossiers, die zich ten kantore van [B] te [Q] bevinden. Op 12 november 2014 heb ik het kantoor verzocht om in verband met het cassatieberoep de dossiers te mogen inzien c.q. deze ter beschikking te stellen. Pas op 23 december ontving ik bericht op mijn verzoek. Ik heb toestemming de dossiers in te zien, hetgeen in verband met de kantoorsluiting tijdens de Kerstperiode pas mogelijk is vanaf 5 januari 2015. Dat is precies de dag waarop de door u gestelde termijn voor het herstel van verzuimen afloopt.’.
In reactie op mijn verzoek ontving ik met dagtekening 30 december 2014 bericht van Uw griffie dat het door mij verzochte uitstel voor het herstellen van de verzuimen niet werd verleend. Voorts werd in de brief opgemerkt:
‘Overigens is mij ([…]) uit ambtshalve ingewonnen inlichtingen gebleken dat het kantoor [B], locatie [Q], tussen de kerstperiode en Nieuwjaarsdag bereikbaar en geopend is.’.
Na ontvangst van deze afwijzing heb ik mij vragen gesteld bij de ambtshalve ingewonnen inlichtingen. Nu ik echter geen uitstel heb verkregen heb ik mij — in het belang van cliënt — ingespannen om via omwegen toch inzage te krijgen in het procesdossier, zodat de motivering tijdig verzonden zou kunnen worden. Via contacten met een medewerker en secretaresses die mij ter wille hebben willen zijn om tijdens hun reces toch toegang te geven tot procesdossiers ben ik in staat geweest de motivering op te stellen.
Met dagtekening 2 januari 2015 heb ik de motivering van het cassatieberoep met de mij verleende volmacht aangetekend verzonden. Een aangetekende verzending wordt — zo claimt Post NL — een dag later bezorgd. Hiervan uitgaande is deze aangetekende verzending op zaterdag 3 januari 2015 op het hierboven genoemde postbusadres bezorgd, althans mocht ik daarvan uitgaan. Met andere woorden de aangetekende brief is tijdig op het postbusadres van de Hoge Raad bezorgd.
Op haar website geeft Post NL aan dat de eigenaar van de postbus een kaartje aantreft dat een aangetekende brief is ontvangen (www.postnl.nl/klantenservice/veelgestelde vragen). Dat Uw Raad het kennelijk zo heeft geregeld dat postbestellingen welke reeds op zaterdag op het door U gehanteerde postbusnummer zijn ontvangen niet eerder dan dinsdag worden afgehaald, is voor mij volstrekt niet kenbaar. Dit blijkt mij pas uit het nu ontvangen arrest. Het betreft dan ook een omstandigheid die mij niet bekend was en ook niet bekend kon zijn.
Indien het voor mij bekend was geweest dat door Uw Raad deze handelwijze wordt gevolgd had ik ervoor kunnen kiezen om de motivering voorafgaand per fax te verzenden en dan was de motivering met volmacht wel tijdig door Uw Raad ontvangen.
Verder dient de door de griffiemedewerker […] ambtshalve ingewonnen inlichting nader beoordeeld te worden. Op basis daarvan is de griffie van Uw Raad van mening dat — in tegenstelling tot hetgeen ik in mijn brief van 29 december 2014 meedeelde — het kantoor van [B] wel degelijk bereikbaar en open was. Daarmee aangevend dat het door mij gedane verzoek ten onrechte was gedaan nu de feiten — volgens de griffie — duidelijk anders lagen.
Uit de in de brief van de griffie d.d. 30 december 2014 opgenomen mededeling meen ik te mogen afleiden dat vanuit de griffie kennelijk is gebeld met het kantoor van [B]. Naar alle waarschijnlijkheid heeft betrokkene een secretaresse van [C] aan de lijn gekregen, met welke accountantsorganisatie [B] in [Q] een kantoorgebouw en ook de receptie deelt. De receptie en het secretariaat van [C] was inderdaad open tussen Kerst en nieuwjaar. De receptie van [C] is tevens de receptie voor [B], maar daarmee is dus niet gezegd dat ook het kantoor [B] in die periode was geopend. Ten onrechte is Uw griffiemedewerker van die veronderstelling uitgegaan.
Conclusie
Uw Raad wordt verzocht het op 24 april 2015 gewezen arrest te herzien nu aan de basis van dit arrest enerzijds feiten ten grondslag liggen die waren zij eerder bekend geweest tot een ander oordeel zouden hebben geleid. Met name betreft het de door Uw Raad kennelijk gehanteerde interne regel dat aangetekende documenten ontvangen op Uw postbusnummer niet eerder worden opgehaald dan de reguliere postbestelling op een bezorgadres zou zijn bezorgd.
Anderzijds berust de door Uw Raad ingenomen standpuntbepaling ten aanzien van het verzoek voor uitstel voor het herstel van verzuimen op feitelijke onjuistheden, welke voorkomen hadden kunnen worden indien Uw griffiemedewerker niet alleen had gebeld naar de receptie van [C] in [Q], maar tevens nadere informatie had gevraagd omtrent de bereikbaarheid van het secretariaat c.q. de medewerkers van [B] de organisatie van belastingadviseurs welke toegang moest geven tot de op deze kwestie betrekking hebbende procesdossiers.
Met de meeste hoogachting,
Uitspraak 23‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 6:6 en art. 8:119 Awb. Onderzoek door Hoge Raad naar postverzending naar aanleiding van een verzoek tot herziening van een arrest waarbij belanghebbende niet-ontvankelijk is verklaard.
Partij(en)
23 december 2016
nr. 16/04281
Arrest
gewezen op het verzoek van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 24 april 2015, nr. 14/05658, ECLI:NL:HR:2015:1118, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. Een afschrift van het verzoek is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot herziening
1.1.
In het arrest waarvan herziening wordt verzocht is geoordeeld dat het ingediende beroepschrift in cassatie niet de gronden van het beroep bevatte en dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen, welke termijn eindigde op 5 januari 2015. Omdat de op 6 januari 2015 ingekomen brief, gedateerd 2 januari 2015, te laat is ontvangen, is het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
In de brief van de griffier waarin belanghebbende is uitgenodigd het aan het beroep in cassatie klevende verzuim te herstellen, is vermeld: “Ik wijs u nadrukkelijk op het volgende. Het stuk moet binnen de evenvermelde termijn alhier zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij verzending per post is voor uw eigen risico.”
1.3.
Het onderhavige verzoek tot herziening van voormeld arrest is aanleiding geweest om te onderzoeken of een bijzonder, niet aan belanghebbende toe te rekenen verzuim bij de verzending door PostNL heeft plaatsgevonden. Een bevestigende beantwoording van die vraag zou weliswaar niet tot toewijzing van het herzieningsverzoek kunnen leiden, maar zou wel aanleiding kunnen zijn tot het vervallen verklaren van het arrest waarop het verzoek ziet.
Na onderzoek door de griffier van de Hoge Raad bij PostNL is komen vast te staan dat de brief van belanghebbende op vrijdag 2 januari 2015 om 17:34 uur als aangetekend stuk is geadministreerd op een retaillocatie van PostNL. Aldaar waren op die dag rond 17:00 uur de poststukken opgehaald. Daardoor is de brief van belanghebbende pas de eerstvolgende werkdag, maandag 5 januari 2015, opgehaald. Na verwerking in een regionaal sorteercentrum is de aangetekende brief in de nacht van maandag 5 op dinsdag 6 januari 2015 naar Den Haag vervoerd, waar deze om 4:37 uur als “Beschikbaar voor postbushouder” is geadministreerd.
1.4.
Uit het vorenstaande volgt dat geen sprake is geweest van een bijzondere, niet te voorziene gang van zaken bij de verzending van de brief van 2 januari 2015 door PostNL. Er is daarom geen reden om naar aanleiding van het herzieningsverzoek het arrest vervallen te verklaren.
1.5.
De Hoge Raad is van oordeel dat het ingediende verzoek overigens geen behandeling in cassatie rechtvaardigt omdat het klaarblijkelijk niet tot herziening van voormeld arrest en derhalve niet tot cassatie kan leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, van de Awb behelst.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
2. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het verzoek tot herziening niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.