NJF 2005, 53:Procesrecht. Appellant beschikte ten tijde van het voeren van een procedure voor de kantonrechter niet over de machtiging (om namens een minderjarige een procedure te voeren) ex art. 1:349 BW en is door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep beschikt appellant wél over deze machtiging, zodat hij kan worden ontvangen in appèl.