Rb. 's-Gravenhage (vzr.), 08-10-2008, nr. 317025 / KG ZA 08-1007
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG4859
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Voorzieningenrechter)
- Datum
08-10-2008
- Zaaknummer
317025 / KG ZA 08-1007
- LJN
BG4859
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2008:BG4859, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 08‑10‑2008; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑10‑2008
Inhoudsindicatie
Intrekking dagvaarding in kort geding. In het "Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie" is vastgelegd dat de voorzieningenrechter bij intrekking vóór de zaak is uitgeroepen geen proceskostenveroordeling uitspreekt. Kan gedaagde na intrekking van de dagvaarding op basis van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de zaak alsnog doen uitroepen met het oog op een proceskostenveroordeling van de eisende partij?
Avonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 8 oktober 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 317025 / KG ZA 08-1007 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.P. Schouten te 's-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BANKA FINANCIËLE DIENSTEN B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage en kantoorhoudende te Voorburg,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Vermeulen te 's-Gravenhage.
1. De procedure
1.1. Eiser heeft gedaagde bij exploot van dagvaarding van 18 augustus 2008 in kort geding doen dagvaarden tegen de zitting van 26 september 2008 om 11.00 uur en heeft gevorderd - verkort weergegeven - haar te veroordelen om de gelegde conservatoire beslagen op te heffen en gedaagde en haar raadsman hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
1.2. Namens eiser heeft zijn advocaat bij faxbericht van 25 september 2008, onder gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de raadsman van de wederpartij, aan de rechtbank bericht dat hij dit kort geding intrekt.
1.3. Namens gedaagde heeft haar advocaat daarna bij faxbericht van eveneens 25 september 2008 de rechtbank laten weten voornemens te zijn de zaak met het oog op een proceskostenveroordeling van eiser op de rol te doen inschrijven op basis van de door eiser aan gedaagde betekende dagvaarding.
1.4. De voorzieningenrechter heeft op 26 september 2008 de zaak voorwaardelijk doen uitroepen. Ter zitting zijn beide partijen verschenen.
2. De beoordeling van geschil
2.1. Eiser heeft door de intrekking van zijn vordering in dit kort geding, zijn eisen zoals geformuleerd in de dagvaarding van 18 augustus 2008 prijsgegeven. Deze vordering is dus niet meer aan de orde. Het is aannemelijk dat gedaagde kosten heeft gemaakt in verband met (voorbereiding van) dit kort geding. Het geschil betreft enkel de vraag of er een grondslag bestaat voor een veroordeling van eiser in die kosten. In het Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie is in artikel 9.1 voor het geval van intrekking van een kort geding door de eiser voordat de zaak is uitgeroepen, vastgelegd dat de voorzieningenrechter in dat geval geen proceskostenveroordeling uitspreekt. Gedaagde is met deze regel bekend, maar acht zich niettemin bevoegd na deze intrekking van de vordering de zaak toch op de rol te doen inschrijven. Zij verwijst daartoe naar artikel 127 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat gelet op artikel 78 lid 1 Rv volgens haar ook van toepassing is in kort geding.
2.2. Aldus is de vraag aan de orde of artikel 9.1 strijdig is met (dwingende bepalingen van) de wet en daarom hier buiten toepassing moet blijven. Hierbij verdient opmerking dat het procesreglement geen wet is en geen directe wettelijke basis heeft. Naar zijn aard bevat het slechts een - ruim bekendgemaakte - afspraak van rechters in het kader van de uniforme rechtstoepassing.
2.3. Terecht stelt gedaagde dat artikel 127 Rv, gelet op zijn plaats in dit wetboek en op de schakelbepaling van artikel 78 lid 1 Rv, in beginsel ook van toepassing is op het kort geding. Dit betekent dat zal moeten worden onderzocht of de wettelijke regeling van het kort geding of de bijzondere aard van deze spoedprocedure een uitzondering rechtvaardigt op de regel van artikel 127 Rv, voor zover deze inhoudt dat een gedaagde een zaak op de rol kan doen plaatsen en (onder meer) een kostenveroordeling kan vorderen indien de eiser het exploot van dagvaarding niet tijdig ter griffie heeft ingediend.
2.4. Vermelding verdient al direct dat er geen rol bestaat voor korte gedingen. In zoverre wijkt de gang van zaken bij een kort geding ook in het stelsel van de wet af van die in een bodemprocedure. Afgezien daarvan komen intrekkingen van korte gedingen (nadat de voorzieningenrechter daarvoor een datum heeft bepaald en een dagvaarding is uitgebracht) geregeld voor. Het kort geding ontleent zijn maatschappelijke betekenis mede aan de flexibiliteit van de procedure; een eiser heeft snel toegang tot de rechter en de rechtsgang zelf kenmerkt zich mede door een zo gering mogelijk aantal formele regels. Dit rechtvaardigt een beperking van de mogelijkheden om voort te procederen over andere aspecten dan de zaak zelf. De door gedaagde getrokken parallel met de situatie die aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 1994, NJ 1994, 606 (Zoontjens/Kijlstra), gaat niet op. Daar betrof het een verweerster in cassatie die door de intrekking van het principale cassatieberoep werd beknot in de mogelijkheid om haar eigen grieven tegen het arrest van het hof aan de Hoge Raad voor te leggen. Deze verweerster werd door de intrekking (ná de cassatietermijn) beschaamd in haar vertrouwen dat zij alsnog een incidenteel beroep kon instellen. Daar ging het dus, anders dan hier, om aspecten van de zaak zelf.
2.5. Het onder 2.4 vermelde rechtvaardigt voor het kort geding een afwijking van de regeling voor de bodemprocedures. De voorziening van artikel 9.1 van het procesreglement is dus niet strijdig met de wet en dient hier leidend te zijn. Voor gedaagde betekent dit dat zij geen tegemoetkoming krijgt in de door haar reeds gemaakte advocaatkosten. Dit bezwaar moet worden bezien tegen de achtergrond van de - op de wet berustende en in elk geval met de wet niet strijdige - praktijk waarin (i) veelal slechts een deel van de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komt en (ii) voor de kostenveroordeling een forfaitair stelsel pleegt te worden toegepast, dat aanknoopt bij bepaalde, welomschreven, proceshandelingen en geen grondslag biedt voor vergoeding van andere, mogelijk wel degelijk gemaakte, kosten.
2.6. De slotsom is dat deze zaak, in overeenstemming met de regel van artikel 9.1 van het procesreglement, geacht wordt niet te zijn uitgeroepen. De voorwaarde waaronder de uitroeping heeft plaatsgevonden, is immers niet vervuld. Dit leidt tot de hierna te vermelden vaststelling. Een kostenveroordeling blijft achterwege, griffierecht is niet verschuldigd.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter verstaat dat de zaak is ingetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.
fjl