Rb. 's-Gravenhage (vzr.), 04-05-2005, nr. KG05/432
ECLI:NL:RBSGR:2005:AT5152
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage (Voorzieningenrechter)
- Datum
04-05-2005
- Zaaknummer
KG05/432
- LJN
AT5152
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Overheid en privaatrecht
Verbintenissenrecht / Onrechtmatige daad
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2005:AT5152, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 04‑05‑2005; (Kort geding)
- Vindplaatsen
Uitspraak 04‑05‑2005
Inhoudsindicatie
[...] Eisers vorderen in een kort geding de Staat te bevelen om president Bush, zodra hij voet op Nederlandse bodem zal zetten, in hechtenis te nemen totdat de Nederlandse justitiële autoriteiten (verdere) besluiten over zijn vervolging zullen hebben genomen. [...]
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 4 mei 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/432 van:
1. De Haagse Stadspartij,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting Stichting Haags Vredes Platform,
gevestigd te Den Haag,
3. [eiser 3],
wonende te Den Haag,
4. [eiser 4],
wonende te Den Haag,
5. [eiser 5],
wonende te Den Haag,
6. [eiser 6],
wonende te Den Haag,
7. [eiser 7],
wonende te Den Haag,
8. [eiser 8],
wonende te Den Haag,
9. de vereniging Vereniging van Anti-Fascistische Oud-Verzetsstrijders Nederland; Bond van Anti-Fascisten,
gevestigd te Hoenderloo, gemeente Apeldoorn,
10. de vereniging Vereniging van Juristen voor de Vrede,
gevestigd te Utrecht,
procureur mr. A.B.B. Beelaard,
advocaten mrs. N.M.P. Steijen en M.J.F. Stelling te Zeist,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Algemene Zaken en Ministerie van Buitenlandse Zaken),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
procureur mr. E.J. Daalder.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 april 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Van 6 tot en met 10 mei 2005 zal de president van de Verenigde Staten (hierna ook: ‘president Bush’) een bezoek brengen aan een aantal Europese landen, waaronder Nederland. Op 8 mei 2005 zal hij met koningin Beatrix en de minister-president in Margraten bij het oorlogskerkhof een herdenkingsbijeenkomst bijwonen.
1.2. De Verenigde Staten zijn geen partij bij het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat zijn zetel heeft in Den Haag.
1.3. De American Servicemembers’ Protection Act of 2001 (hierna: ASPA) geeft, kort gezegd, de president van de Verenigde Staten de bevoegdheid om ‘all means necessary’ te gebruiken om personen (Amerikanen, maar ook bepaalde niet-Amerikanen) te bevrijden indien zij op bevel of verzoek van het Internationale Strafhof gevangen worden gehouden.
1.4. De Amerikaanse ambassade in Nederland heeft op 12 juni 2002 een verklaring afgegeven die onder meer het volgende inhoudt:
‘We believe the ICC Treaty [het onder 1.2 genoemde Statuut, voorzieningenrechter] has a number of fundamental problems. The United States is concerned that its military and civilian personnel will be exposed to politically motivated investigations and prosecutions. The ASPA provision grants an authority for the President to use all means necessary. It does not require or suggest that any particular means be used to address this issue.
Should matters of legitimate controversy develop with the ICC’s host-country, the Netherlands, we would expect to resolve these controversies in a constructive manner, as befitting relations between close allies and NATO partners. Obviously, we cannot envisage circumstances under which the United States would need to resort to military action against the Netherlands or another ally.’
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eisers vorderen – zakelijk weergegeven – gedaagde:
a. primair: te bevelen om president Bush, zodra hij voet op Nederlandse bodem zal zetten, in hechtenis te nemen totdat de Nederlandse justitiële autoriteiten (verdere) besluiten over zijn vervolging zullen hebben genomen;
b. subsidiair: te verbieden president Bush tot Nederland toe te laten, dan wel hem terstond na aankomst als ongewenst uit te wijzen;
c. meer subsidiair: te verbieden president Bush tot Nederland toe te laten, dan wel hem terstond na aankomst als ongewenst uit te wijzen, zolang de ASPA niet volledig zal zijn ingetrokken;
d. verder subsidiair: te verbieden om president Bush in Nederland immuniteit van strafvervolging te geven, zolang de Verenigde Staten zich er niet toe hebben verplicht om af te zien van, kort gezegd, (het dreigen met) geweld tegen Nederland, Nederlandse burgers en in Nederland gevestigde internationale instellingen;
e. uiterst subsidiair: te bevelen in goede justitie te bepalen maatregelen te nemen om de bedreigingen van de zijde van president Bush met militair geweld tegen Nederland, Nederlandse burgers en het Internationaal Strafhof definitief uit te bannen.
Daartoe voeren eisers – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aan.
a. De ASPA, ook aangeduid als de The Hague Invasion Act, voorziet in een Amerikaanse inval op Nederlands grondgebied, om (onder meer) Amerikaanse of Israëlische militairen te bevrijden. Te vrezen valt dat een dergelijke inval talloze Nederlandse slachtoffers tot gevolg zal hebben. De ASPA vormt daarom een dreigement van president Bush tegen Nederland, Nederlandse burgers en het Internationaal Strafhof.
b. Een dergelijke bedreiging is zowel naar internationaal als naar Nederlands recht ontoelaatbaar en strafbaar, onder meer op grond van de artikelen 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties, 6 van het Handvest van Neurenberg en 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voorts vormt (het aannemen en instandhouden van) de ASPA een op grond van artikel 46 Sr strafbare voorbereidingshandeling van diverse strafbare feiten. Op grond van artikel 2 van de Wet internationale misdrijven (hierna: WIM) is de Nederlandse strafwet van toepassing op president Bush.
c. President Bush draagt ‘command responsibility’ en ‘aider and abettor liability’ voor een groot aantal misdrijven tegen het internationale humanitaire recht. Hij is onder andere verantwoordelijk voor talloze burgerslachtoffers in Irak en Afghanistan en voor het martelen van gevangen en het aan hen onthouden van een eerlijk proces.
d. Wegens deze misdrijven is gedaagde gehouden om president Bush te vervolgen, onder meer op grond van de Conventies van Genève.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat voorzover nodig hierna zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat gedaagde onrechtmatig jegens ieder van hen handelt onder meer door president Bush in Nederland te doen ontvangen door vertegenwoordigers van de regering en hem niet aan te houden of uit te wijzen. Hiermee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval die in kort geding – tot behandeling van deze vorderingen gegeven. Nu voor deze behandeling geen andere rechtsgang bestaat, zijn eisers in zoverre ontvankelijk in de vorderingen.
3.2. Eisers hebben een voldoende spoedeisend belang bij hun vorderingen, nu zij maatregelen wensen die op heel korte termijn effect zouden moeten sorteren. Al hetgeen gedaagde heeft aangevoerd om het spoedeisend belang van eisers te bestrijden betreft veeleer de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen dan de (prealabele) vraag naar de toegang tot de voorzieningenrechter in kort geding.
3.3. Gedaagde heeft aangevoerd dat de eisers – een politieke partij, drie andere rechtspersonen en zes inwoners van Den Haag – niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen, omdat politieke partijen geen acties gericht op het algemeen belang kunnen voeren, de door eisers behartigde belangen te algemeen zijn en de vorderingen niet aan individuele burgers of organisaties van burgers toekomen.
3.4. De voorzieningenrechter geeft er de voorkeur aan om eerst de aard van de vorderingen nader in beschouwing te nemen. In alle onderdelen strekken zij tot maatregelen tegen president Bush, als de president van de Verenigde Staten en daarmee als staatshoofd van een land dat vriendschappelijke betrekkingen met Nederland onderhoudt en (NAVO-)bondgenoot van Nederland is. Daarmee is gegeven dat toewijzing van een of meer van de vorderingen van eisers verregaande gevolgen heeft voor de verhoudingen tussen Nederland en de Verenigde Staten, en daarmee ook voor het Nederlandse beleid op het terrein van de buitenlandse betrekkingen.
3.5. Dit terrein behoort bij uitstek tot het domein van de politiek en de politieke besluitvorming, waarbij het zwaartepunt ligt bij het samenspel tussen regering en volksvertegenwoordiging. De burgerlijke rechter, zeker (ook) in kort geding, moet daarbij een grote mate van terughoudendheid aan de dag leggen. Het is immers niet aan de (burgerlijke) rechter om de hiervoor vereiste politieke afwegingen te maken. Dit een en ander neemt uiteraard niet weg dat, naar eisers op zichzelf terecht betogen, in een rechtsstaat de onafhankelijke rechter zelfstandig moet beoordelen of andere staatsorganen rechtmatig handelen.
3.6. Dienaangaande is allereerst van belang dat president Bush, als zittend staatshoofd, hier te lande immuniteit van strafvervolging geniet. Dit volgt uit artikel 8 Sr, voorzover dit verwijst naar uitzonderingen (op de toepasselijkheid van de Nederlandse strafwet) in het volkenrecht erkend, en daarmee impliciet naar het internationale gewoonterecht inzake de immuniteit van zittende staatshoofden (en ministers van Buitenlandse Zaken). Deze immuniteit volgt – in het verlengde daarvan – ook uit artikel 16 van de WIM, waarin strafvervolging voor een van de in deze wet omschreven misdrijven met zoveel woorden is uitgesloten ten aanzien van buitenlandse staatshoofden.
3.7. In het volkenrecht bestaat de mogelijkheid dat deze in beginsel geldende immuniteit wordt doorbroken. Zo bepaalt artikel 27 van het onder 1.2 genoemde Statuut van het Internationaal Strafhof dat immuniteit van staatshoofden geen beletsel behoeft te zijn om rechtsmacht van dit hof aan te nemen. Deze bepaling doorbreekt de immuniteit van president Bush echter niet, nu (1) de Verenigde Staten geen partij zijn bij dit Statuut en de aan hun president toekomende immuniteit niet hebben opgeheven, en (2) het Internationaal Strafhof zelf niet om vervolging van president Bush heeft gevraagd.
3.8. Reeds op deze gronden falen de vorderingen van eisers, ongeacht of daaraan nationale of internationale misdrijven ten grondslag worden gelegd. Voorzover de vorderingen zien op andere maatregelen dan in het kader van een strafvervolging, stuiten zij af op hetgeen is vermeld in onderdeel 3.5 van dit vonnis; maatregelen van deze aard behoren bij uitstek tot het domein van de regering en de volksvertegenwoordiging, en er is geen grond voor het oordeel dat gedaagde of een van zijn organen hierin onrechtmatig hebben gehandeld of dreigen te handelen.
3.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de overige verweren van gedaagde, waaronder het onder 3.3 samengevatte verweer, verder onbesproken kunnen blijven en dat de gevraagde voorzieningen dienen te worden geweigerd.
3.10. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
weigert de gevraagde voorzieningen;
veroordeelt eisers hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.060,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 244,-- aan griffierecht;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
jwo