Einde inhoudsopgave
Europees Verdrag betreffende uitlevering
Artikel 20 Overdracht van voorwerpen
Geldend
Geldend vanaf 18-04-1960
- Bronpublicatie:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
18-04-1960
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-1957, Trb. 1965, 9 (uitgifte: 04-02-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
Op verzoek van de verzoekende Partij moet de aangezochte Partij, voor zover zulks krachtens haar wet is toegestaan, de voorwerpen in beslag nemen en overdragen:
- (a)
die kunnen dienen als stukken van overtuiging, of
- (b)
die afkomstig zijn van het strafbare feit en op het ogenblik van de aanhouding in het bezit van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen, dan wel later zijn ontdekt.
2.
De overdracht van de voorwerpen bedoeld in het eerste lid van dit artikel vindt ook plaats wanneer niet tot een reeds toegestane uitlevering wordt overgegaan in verband met de dood of de ontvluchting van de opgeëiste persoon.
3.
Wanneer deze voorwerpen vatbaar zijn voor inbeslagneming of verbeurdverklaring op het grondgebied van de aangezochte Partij, kan laatstgenoemde deze met het oog op een aanhangige strafvervolging tijdelijk behouden of onder voorwaarde van teruggave overdragen.
4.
Eventuele door de aangezochte Partij of derden op deze voorwerpen verkregen rechten blijven onverlet. Indien dergelijke rechten bestaan, dienen de voorwerpen na beëindiging van het rechtsgeding zo spoedig mogelijk en kosteloos aan de aangezochte Partij te worden teruggegeven.