Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:234 BW:Redelijke mogelijkheid tot kennisneming van algemene voorwaarden
Archief
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:234 BW
Redelijke mogelijkheid tot kennisneming van algemene voorwaarden
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Documentgegevens:
mr. W.L. Valk, actueel t/m 18-11-2017
Actueel t/m
18-11-2017
Tijdvak
01-01-2014 tot: -
Auteur
mr. W.L. Valk
Vindplaats
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:234 BW
Terhandstelling, verstrekking overeenkomstig art. 6:230c BW of op andere wijze (lid 1)
Tot de implementatie van de Dienstenrichtlijn (PbEU L 376/6) per 28 december 2009 gold als hoofdregel dat de gebruiker van algemene voorwaarden die voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan zijn wederpartij ter hand diende te stellen; zo niet, dan waren de bedingen in die voorwaarden op grond van art. 6:233 BW aanhef en onderdeel b vernietigbaar. De Hoge Raad heeft beslist dat op de gebruiker de bewijslast rust omtrent de met een beroep op het bepaalde in art. 6:234 lid 1 onderdeel a BW jo. art. 6:233 onderdeel b BW betwiste terhandstelling van de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst.1 Deze bewijslastverdeling berust klaarblijkelijk op de strekking van de materiĆ«le norm (namelijk bescherming van de wederpartij van de gebruiker) en kan men daarnaast ook in verband brengen met de positieve formulering van art. 6:234 BW (aanhef): āDe gebruiker heeft aan de wederpartij de in art. 6:233 BW onder bedoelde mogelijkheid geboden, indienā¦ā.
Sinds de implementatie van de Dienstenrichtlijn (PbEU L 376/6) per 28 december 2009 kan de gebruiker van algemene voorwaarden die dienstverrichter in de zin van de richtlijn is, de voorwaarden ook op de in art. 6:230c BW voorziene wijze verstrekken. In verband met opnieuw de strekking van de materiƫle norm en de positieve formulering van art. 6:234 BW ligt het voor de hand dat de gebruiker van de algemene voorwaarden de bewijslast draagt ter zake van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat die voorwaarden op de in art. 6:230c BW voorziene wijze aan de wederpartij zijn verstrekt.
Indien de wederpartij een verklaring heeft ondertekend inhoudende dat hij de algemene voorwaarden heeft ontvangen, levert die verklaring volgens de rechtspraak van de Hoge Raad op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op.2 Tegenbewijs staat open op de voet van art. 151 lid 2 Rv. Hetzelfde zal gelden voor een ondertekende verklaring van de wederpartij volgens welke de voorwaarden op andere wijze aan haar zijn verstrekt, bijvoorbeeld de ondertekende verklaring inhoudende dat de algemene voorwaarden gemakkelijk toegankelijk waren op de plaats waar de overeenkomst is gesloten of de dienst werd verricht (art. 6:230c onder 2 BW).
Voor het geval dat redelijkerwijs terhandstelling of verstrekking overeenkomstig art. 6:230c BW niet mogelijk is, biedt lid 2 de gebruiker van algemene voorwaarden alternatieven, namelijk bekendmaking van de terinzagelegging bij de gebruiker of bij een Kamer van Koophandel of deponering ter griffie van een gerecht, met de mededeling dat de voorwaarden op verzoek zullen worden toegezonden. Dat de bewijslast ter zake van de omstandigheid dat redelijkerwijs terhandstelling of verstrekking overeenkomstig art. 6:230c BW niet mogelijk is, op de gebruiker rust, volgt uit de formulering van lid 1 (āindien dit redelijkerwijs niet mogelijk isā¦ā). De gebruiker beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan, te weten dat hij kan volstaan met het alternatief van de bedoelde bekendmaking en mededeling. Indien de wederpartij betwist dat die bekendmaking en mededeling hebben plaatsgevonden, zal de bewijslast daarvan eveneens op de gebruiker rusten (vgl. de opmerkingen hiervoor over de strekking van de materiĆ«le norm en de formulering van art. 6:234 BW).
Indien de voorwaarden niet zijn ter hand gesteld, zijn volgens de tweede en derde volzin de bedingen tevens vernietigbaar indien de gebruiker de voorwaarden niet op verzoek onverwijld op zijn kosten toezendt, tenzij deze toezending redelijkerwijs niet van de gebruiker kan worden gevergd. Beroept de gebruiker zich op het laatste, dan draagt hij zonder twijfel daarvan de bewijslast. Is in geschil of de voorwaarden onverwijld zijn toegezonden, dan laat zich in verband met de formulering van lid 1 (āindienā¦ā) verdedigen dat de wederpartij de bewijslast draagt. Het is echter de vraag of die bewijslastverdeling past bij de strekking van art. 6:234 BW (bescherming van de wederpartij van de gebruiker).
Hoewel art. 6:234 BW limitatief is bedoeld, brengt evenwel een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van art. 6:234 BW mee dat de wederpartij zich niet op de vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn; ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.3 Het zal op de weg van de gebruiker van de voorwaarden liggen om de bedoelde bekendheid te stellen en eventueel te bewijzen, respectievelijk de feiten en omstandigheden te stellen en eventueel te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat vernietiging onaanvaardbaar is.
Terbeschikkingstelling langs elektronische weg (lid 2 en 3)
Volgens lid 2 heeft de gebruiker van algemene voorwaarden ook een redelijke mogelijkheid tot kennisneming geboden als hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst langs elektronische weg aan de wederpartij ter beschikking heeft gesteld (met nadere voorwaarden wat betreft de wijze van terbeschikkingstelling, zie de tekst van lid 2). Indien de overeenkomst zelf niet langs elektronische weg tot stand is gekomen, geldt dit echter alleen als de wederpartij uitdrukkelijk met deze wijze van terbeschikkingstelling heeft ingestemd (lid 3). Ook wat betreft lid 2 en 3 ligt het voor de hand dat de bewijslast op de gebruiker van de algemene voorwaarden ligt (vgl. de opmerkingen bij lid 1). Is de overeenkomst niet langs elektronische weg tot stand gekomen, dan draagt de gebruiker dus zowel de bewijslast van de uitdrukkelijke instemming van de wederpartij met de terbeschikkingstelling langs elektronische weg als van de tijdige terbeschikkingstelling zelf. Is de overeenkomst langs elektronische weg tot stand gekomen, dan draagt de gebruiker enkel de bewijslast van de tijdige terbeschikkingstelling van de algemene voorwaarden langs elektronische weg.
Voor de regels van de tweede volzin van lid 2 geldt mutatis mutandis hetzelfde als hiervoor is opgemerkt over de tweede en derde volzin van lid 1.
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:234 BW
Redelijke mogelijkheid tot kennisneming van algemene voorwaarden
mr. W.L. Valk, actueel t/m 18-11-2017
18-11-2017
01-01-2014 tot: -
mr. W.L. Valk
Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:234 BW
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Verbintenissenrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
Burgerlijk Wetboek Boek 6 artikel 234
Terhandstelling, verstrekking overeenkomstig art. 6:230c BW of op andere wijze (lid 1)
Tot de implementatie van de Dienstenrichtlijn (PbEU L 376/6) per 28 december 2009 gold als hoofdregel dat de gebruiker van algemene voorwaarden die voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan zijn wederpartij ter hand diende te stellen; zo niet, dan waren de bedingen in die voorwaarden op grond van art. 6:233 BW aanhef en onderdeel b vernietigbaar. De Hoge Raad heeft beslist dat op de gebruiker de bewijslast rust omtrent de met een beroep op het bepaalde in art. 6:234 lid 1 onderdeel a BW jo. art. 6:233 onderdeel b BW betwiste terhandstelling van de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst.1 Deze bewijslastverdeling berust klaarblijkelijk op de strekking van de materiĆ«le norm (namelijk bescherming van de wederpartij van de gebruiker) en kan men daarnaast ook in verband brengen met de positieve formulering van art. 6:234 BW (aanhef): āDe gebruiker heeft aan de wederpartij de in art. 6:233 BW onder bedoelde mogelijkheid geboden, indienā¦ā.
Sinds de implementatie van de Dienstenrichtlijn (PbEU L 376/6) per 28 december 2009 kan de gebruiker van algemene voorwaarden die dienstverrichter in de zin van de richtlijn is, de voorwaarden ook op de in art. 6:230c BW voorziene wijze verstrekken. In verband met opnieuw de strekking van de materiƫle norm en de positieve formulering van art. 6:234 BW ligt het voor de hand dat de gebruiker van de algemene voorwaarden de bewijslast draagt ter zake van de feiten en omstandigheden waaruit volgt dat die voorwaarden op de in art. 6:230c BW voorziene wijze aan de wederpartij zijn verstrekt.
Indien de wederpartij een verklaring heeft ondertekend inhoudende dat hij de algemene voorwaarden heeft ontvangen, levert die verklaring volgens de rechtspraak van de Hoge Raad op grond van art. 157 lid 2 Rv dwingend bewijs op.2 Tegenbewijs staat open op de voet van art. 151 lid 2 Rv. Hetzelfde zal gelden voor een ondertekende verklaring van de wederpartij volgens welke de voorwaarden op andere wijze aan haar zijn verstrekt, bijvoorbeeld de ondertekende verklaring inhoudende dat de algemene voorwaarden gemakkelijk toegankelijk waren op de plaats waar de overeenkomst is gesloten of de dienst werd verricht (art. 6:230c onder 2 BW).
Voor het geval dat redelijkerwijs terhandstelling of verstrekking overeenkomstig art. 6:230c BW niet mogelijk is, biedt lid 2 de gebruiker van algemene voorwaarden alternatieven, namelijk bekendmaking van de terinzagelegging bij de gebruiker of bij een Kamer van Koophandel of deponering ter griffie van een gerecht, met de mededeling dat de voorwaarden op verzoek zullen worden toegezonden. Dat de bewijslast ter zake van de omstandigheid dat redelijkerwijs terhandstelling of verstrekking overeenkomstig art. 6:230c BW niet mogelijk is, op de gebruiker rust, volgt uit de formulering van lid 1 (āindien dit redelijkerwijs niet mogelijk isā¦ā). De gebruiker beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan, te weten dat hij kan volstaan met het alternatief van de bedoelde bekendmaking en mededeling. Indien de wederpartij betwist dat die bekendmaking en mededeling hebben plaatsgevonden, zal de bewijslast daarvan eveneens op de gebruiker rusten (vgl. de opmerkingen hiervoor over de strekking van de materiĆ«le norm en de formulering van art. 6:234 BW).
Indien de voorwaarden niet zijn ter hand gesteld, zijn volgens de tweede en derde volzin de bedingen tevens vernietigbaar indien de gebruiker de voorwaarden niet op verzoek onverwijld op zijn kosten toezendt, tenzij deze toezending redelijkerwijs niet van de gebruiker kan worden gevergd. Beroept de gebruiker zich op het laatste, dan draagt hij zonder twijfel daarvan de bewijslast. Is in geschil of de voorwaarden onverwijld zijn toegezonden, dan laat zich in verband met de formulering van lid 1 (āindienā¦ā) verdedigen dat de wederpartij de bewijslast draagt. Het is echter de vraag of die bewijslastverdeling past bij de strekking van art. 6:234 BW (bescherming van de wederpartij van de gebruiker).
Hoewel art. 6:234 BW limitatief is bedoeld, brengt evenwel een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van art. 6:234 BW mee dat de wederpartij zich niet op de vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn; ook kunnen zich omstandigheden voordoen waarin een beroep op vernietigbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.3 Het zal op de weg van de gebruiker van de voorwaarden liggen om de bedoelde bekendheid te stellen en eventueel te bewijzen, respectievelijk de feiten en omstandigheden te stellen en eventueel te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat vernietiging onaanvaardbaar is.
Terbeschikkingstelling langs elektronische weg (lid 2 en 3)
Volgens lid 2 heeft de gebruiker van algemene voorwaarden ook een redelijke mogelijkheid tot kennisneming geboden als hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst langs elektronische weg aan de wederpartij ter beschikking heeft gesteld (met nadere voorwaarden wat betreft de wijze van terbeschikkingstelling, zie de tekst van lid 2). Indien de overeenkomst zelf niet langs elektronische weg tot stand is gekomen, geldt dit echter alleen als de wederpartij uitdrukkelijk met deze wijze van terbeschikkingstelling heeft ingestemd (lid 3). Ook wat betreft lid 2 en 3 ligt het voor de hand dat de bewijslast op de gebruiker van de algemene voorwaarden ligt (vgl. de opmerkingen bij lid 1). Is de overeenkomst niet langs elektronische weg tot stand gekomen, dan draagt de gebruiker dus zowel de bewijslast van de uitdrukkelijke instemming van de wederpartij met de terbeschikkingstelling langs elektronische weg als van de tijdige terbeschikkingstelling zelf. Is de overeenkomst langs elektronische weg tot stand gekomen, dan draagt de gebruiker enkel de bewijslast van de tijdige terbeschikkingstelling van de algemene voorwaarden langs elektronische weg.
Voor de regels van de tweede volzin van lid 2 geldt mutatis mutandis hetzelfde als hiervoor is opgemerkt over de tweede en derde volzin van lid 1.
Voetnoten
1.
HR 11 juli 2008, NJ 2008/416 (Lommerse-Uitendaal/Atria). Waarover M.B.M. Loos, Algemene voorwaarden, Den Haag: Boom 2013, 116.
2.
HR 21 september 2007, NJ 2009/50 (Amerlaan/Enthoven).
3.
HR 1 oktober 1999, NJ 2000/207, m.nt. J. Hijma (Geurtzen/Kampstaal).