United Nations High Commissioner for Refugees.
Rb. Den Haag, 26-02-2019, nr. NL18.7837
ECLI:NL:RBDHA:2019:3316
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
26-02-2019
- Zaaknummer
NL18.7837
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:3316, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 26‑02‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2020:533, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 26‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft de asielvergunning van eiser ingetrokken en aan eiser artikel 1F van het Vv tegengeworpen. Daarnaast heeft verweerder een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van 10 jaren. Eiser zou in Syrië een 12-jarig jongetje hebben doodgeschoten met een jachtgeweer. Dat baseert verweerder op een Syrisch proces-verbaal, getuigenverklaringen en een medisch onderzoek. Verweerder heeft nog een tweetal geheime stukken ten grondslag gelegd aan de tegenwerping van artikel 1F. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de bewijsvoering en motivering van verweerder niet aan de gestelde bewijsstandaard van artikel 1F. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij uitgaat van de echtheid van het Syrische stukken, terwijl deze niet door Bureau Documenten kunnen worden gecontroleerd op echtheid vanwege het ontbreken van referentiemateriaal. Er is in het geheel geen duidelijkheid gekomen over de authenticiteit van het Syrische politierapport, terwijl het Syrische politierapport volgens eiser valselijk is opgemaakt. Ook ontkent eiser de aantijgingen. Verweerder is er niet in geslaagd om aan te tonen dat er voldoende ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser één van de zeer ernstige misdrijven. Daarmee heeft verweerder evenmin kunnen vaststellen dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.7837
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[de persoon] ,
geboren op [geboortedatum] 1981, van Syrische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik)
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Söylemez).
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielvergunning bepaalde tijd van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 29 januari 2013 en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van tien jaren.
Op 20 april 2018 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft op 2 november 2018 twee stukken en een toelichtende brief aan de rechtbank overgelegd met de mededeling dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis mag nemen. Verweerder heeft een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan, omdat volgens hem gewichtige redenen aanwezig zijn waardoor alleen de rechtbank kennis zou mogen nemen van de stukken en toelichtende brief.
Bij beslissing van 29 november 2018 heeft de rechtbank in andere (enkelvoudige) samenstelling geoordeeld dat de beperking van de kennisneming van de stukken en de toelichtende brief gerechtvaardigd is. Eiser heeft aan de rechtbank toestemming verleend om mede op de grondslag van de vertrouwelijke stukken uitspraak te doen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig mevrouw A. Arpat als tolk in de taal Kurmanji en [mevrouw] , de partner van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1.1
Op 4 februari 2013 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd met ingang van 29 januari 2013. Op 19 september 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een asielvergunning onbepaalde tijd. Bij zijn aanvraag heeft eiser onder het kopje antecedentenverklaring het volgende vermeld:
“Er loopt momenteel een valse beschuldiging tegen mij. Ik heb een advocaat.”.
1.2.
Verweerder heeft de Nederlandse politiesystemen geraadpleegd en naar aanleiding van een HIT-melding heeft verweerder op 28 september 2017 het voornemen uitgebracht om de asielvergunning van eiser in te trekken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en tegen hem een inreisverbod uit te vaardigen voor de duur van tien jaren. Verweerder stelt in het bezit te zijn gekomen van een Syrisch politierapport met getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Eiser zou op [datum] in Syrië de [de jongen] met een jachtgeweer door zijn hoofd hebben geschoten. Na het schietincident is het slachtoffer in een auto vervoerd, die over de kop is geslagen. De auto zou bestuurd zijn door de broer van het slachtoffer, [naam] . Het slachtoffer is uiteindelijk in het ziekenhuis overleden aan zijn verwondingen.
1.3.
Verweerder heeft aan Bureau Documenten gevraagd om onderzoek te doen naar de Syrische documenten. Op 9 juni 2017 heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat over de echtheid van de Syrische documenten geen uitspraak kan worden gedaan wegens het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkings-/referentiemateriaal. Ook kan Bureau Documenten niet vaststellen of de inhoud juist is. Op 19 januari 2018 heeft er een intrekkingsgehoor plaatsgevonden, waarbij eiser geconfronteerd is met de bevindingen van verweerder.
2.1.
Verweerder heeft de asielvergunning ingetrokken, omdat eiser gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke asielaanvraag zouden hebben geleid. Ambtshalve is verweerder bekend geworden dat eiser in Syrië een ernstig niet-politiek misdrijf heeft gepleegd, namelijk het doden van [de jongen] . Hoewel Bureau Documenten niets over de echtheid van de Syrische documenten kan zeggen, gaat verweerder wel uit van de authenticiteit daarvan, gelet op het geheel van de stukken. De inhoud en het opschrift geven verweerder geen reden om te twijfelen aan die stukken. De documenten (rapporten van de Syrische politie, getuigenverklaringen en een medisch onderzoek) bevatten een uitgebreide, consistente en gedetailleerde beschrijving van de gebeurtenissen op [datum] en de nasleep daarvan. Bovendien acht verweerder van belang dat zich onder de Syrische stukken belastende getuigenverklaringen van de familieleden van eiser bevinden. De ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen die eiser over die stukken heeft afgelegd, kunnen als een bevestiging van de authenticiteit van de stukken worden opgevat. Op grond van de Background Note on the Application of the Exclusion Clauses (Background Note) van de UNHCR1.kunnen getuigenverklaringen ten grondslag worden gelegd aan het tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vv). Verder heeft verweerder de in het procesverloop bedoelde vertrouwelijke stukken mede ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
2.2.
Eiser is geconfronteerd met de jegens hem gerezen verdenking tijdens het intrekkingsgehoor. Verweerder acht de verklaringen die eiser heeft gegeven vaag en tegenstrijdig. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat moet worden aangenomen dat artikel 1F, onder b, van het Vv op eiser zou zijn toegepast, als eiser tijdens de asielprocedure deze gegevens zou hebben verstrekt en hierover had verklaard. Door de uitsluiting op grond van artikel 1F van het Vv zou aan hem geen verblijfsvergunning asiel zijn verleend. Omdat eiser gegevens heeft achtergehouden, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw de vertrektermijn verkort en tegen eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaren uitgevaardigd op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c en d, van de Vw. Volgens verweerder is eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, zoals bedoeld in het arrest Z.zh. en I.O. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU).2.
Beroepsgronden eiser
3.1.
Eiser voert allereerst – kort gezegd – aan dat het tegenwerpen van vertrouwelijke stukken in strijd is met de beginselen van equality of arms en adversariality en dat daarmee ook het verdedigingsbeginsel is geschonden. Eiser kent de inhoud van de vertrouwelijke stukken niet, zodat hij zich daartegen niet kan verdedigen. Eiser verwijst in dat kader naar het arrest ZZ van het HvJEU.3.Eiser betoogt dat een “special advocate”, zoals in het Britse systeem, zou moeten worden aangesteld, omdat artikel 8:29 van de Awb onvoldoende waarborgen biedt en eiser onvoldoende wordt gecompenseerd voor het nadeel. Volgens eiser kan de rechtbank dit nadeel niet op dezelfde wijze compenseren als een advocaat. Niettemin geeft eiser toestemming aan de rechtbank om kennis te nemen van de vertrouwelijke stukken. Eiser wil niet dat het weigeren van toestemming, overeenkomstig de huidige lijn van de jurisprudentie, in zijn nadeel wordt uitgelegd.
3.2.
Eiser voert verder aan dat verweerder met de documenten niet heeft voldaan aan de vereiste bewijsmaatstaf voor het tegenwerpen van artikel 1F van het Vv. Eiser ontkent dat hij op [de jongen] heeft geschoten en stelt dat het proces-verbaal vervalst is. Bureau Documenten heeft niets kunnen zeggen over de echtheid en de inhoud van de documenten en evenmin kunnen vaststellen dat de documenten uit Syrië afkomstig zijn. Het standpunt van verweerder, dat er geen aanwijzing is dat de stukken niet echt zijn, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd. Uit het algemeen ambtsbericht van 22 juni 2015 blijkt dat er in Syrië geen sprake is van een functionerend rechtssysteem. De mate van corruptie binnen het politieapparaat is hoog. Dat is gedurende het conflict de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. Dit moet worden meegenomen in de bewijswaardering, zoals blijkt uit de Background Note. Eiser betoogt verder dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar de authenticiteit van de stukken en de juistheid van de beschuldigingen. Verweerder had het ministerie van Buitenlandse Zaken of andere documentexperts kunnen benaderen om informatie over het Syrische politierapport te krijgen. Verweerder moet de stukken daarom buiten beschouwing laten. Daarnaast betoogt eiser dat verweerder ten onrechte de bewijslast omdraait. De bewijslast ligt bij verweerder en eiser hoeft niet aannemelijk te maken dat de inhoud van de documenten onjuist is en dat hij onschuldig is. Dat eiser tijdens het intrekkingsgehoor vaag en tegenstrijdig zou hebben verklaard, vormt geen bevestiging van de authenticiteit van de stukken.
3.3.
Daarnaast betoogt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Uit het de arresten K. tegen Nederland en H.F. tegen België4.volgt dat bij het tegenwerpen van artikel 1F van het Vv de actualiteit van de bedreiging niet altijd blijft bestaan. Verweerder moet aan de hand van de aard en ernst van het misdrijf, de mate van zijn individuele betrokkenheid daarbij, het tijdsverloop sinds het plegen van de misdrijf en het daaropvolgende gedrag van het individu, beoordelen of de betrokkene een gevaar is voor de openbare orde. Ook moet er vervolgens een belangenafweging plaatsvinden. Dat heeft verweerder niet gedaan, zodat het inreisverbod volgens eiser geen stand kan houden.
De vertrouwelijke stukken
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het verdedigingsbeginsel is geschonden. Zoals ook blijkt uit de Background Note kunnen vertrouwelijke stukken ten grondslag worden gelegd aan het tegenwerpen van artikel 1F van het Vv, mits eiser weet waartegen hij zich dient te verweren.5.In dit geval weet eiser heel concreet wat hem wordt verweten, namelijk dat hij [de jongen] zou hebben doodgeschoten met een jachtgeweer. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de vertrouwelijke stukken betrekking hebben op dezelfde verdenking. Het betoog van eiser dat hij niet weet waartegen hij zich moet verweren en het beroep op het arrest ZZ, slaagt daarom niet.
Het tegenwerpen van artikel 1F (b) van het Vv
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1F, onder b, van het Vv zijn de bepalingen van dit verdrag niet van toepassing op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten.
5.2.
Volgens paragraaf C2/7.10.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) moet verweerder voor het tegenwerpen van artikel 1F van het Vv aantonen dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de betrokken vreemdeling verantwoordelijk gehouden kan worden voor één van de misdrijven zoals bedoeld in dit artikel. Indien verweerder ernstige redenen heeft aangetoond, is het aan de vreemdeling dit gemotiveerd te weerleggen om tegenwerping van artikel 1F van het Vv te voorkomen. Om te bepalen of de vreemdeling verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven en daden als bedoeld in artikel 1F van het Vv, onderzoekt verweerder of de vreemdeling weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van het betreffende misdrijf (“knowing participation”) en of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (“personal participation”).
5.3.
Verder staat in Guidelines on International Protection: Application of the Exclusion Clauses: Article 1F of the 1951 Convention relating to the Status of Refugees6.het volgende over de bewijsstandaard:
“The burden of proof with regard to exclusion rests with the State (or UNHCR) and, as in all refugee status determination proceedings, the applicant should be given the benefit of the doubt. Where, however, the individual has been indicted by an international criminal tribunal, or where individual responsibility for actions which give rise to exclusion is presumed, as indicated in paragraph 19 of these Guidelines, the burden of proof is reversed, creating a rebuttable presumption of excludability.”
"In order to satisfy the standard of proof under Article 1F, clear and credible evidence is required. It is not necessary for an applicant to have been convicted of the criminal offence, nor does the criminal standard of proof need to be met. Confessions and testimony of witnesses, for example, may suffice if they are reliable."
5.4.
Het tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vereist niet de in het strafrecht gehanteerde bewijsmaatstaf dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen. Aan de bewijsvoering en de motivering van de staatssecretaris worden niettemin strenge eisen gesteld, vanwege enerzijds de ernst van de misdrijven waarop artikel 1F van het Vv betrekking heeft en anderzijds het verstrekkende karakter van de vaststelling dat die bepaling op een vreemdeling van toepassing is.7.Als verweerder artikel 1F van het Vv tegenwerpt, dan dient hij te komen met ‘clear and reliable evidence’.
5.5.
In het onderhavige geval heeft verweerder aan de tegenwerping van artikel 1F van het Vv het Syrische politierapport met daarin de getuigenverklaringen en twee vertrouwelijke stukken ten grondslag heeft gelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat het Syrische politierapport reeds voldoende aanleiding geeft voor het tegenwerpen van artikel 1F van het Vv. De vertrouwelijke stukken hebben betrekking op dezelfde verdenking, maar kunnen niet openbaar gemaakt worden.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de bewijsvoering en motivering van verweerder niet aan de hierboven beschreven bewijsstandaard. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij uitgaat van de echtheid van het Syrische politierapport, terwijl dat rapport niet door Bureau Documenten kan worden gecontroleerd op echtheid vanwege het ontbreken van referentiemateriaal. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat verificatie via het ministerie van Buitenlandse Zaken niet mogelijk is vanwege de situatie in Syrië en het ontbreken van een diplomatieke vertegenwoordiging. Dat betekent dat er in het geheel geen duidelijkheid is gekomen over de authenticiteit van de Syrische politierapport, terwijl het Syrische politierapport volgens eiser valselijk is opgemaakt. De rechtbank acht in dit verband mede van belang dat in de situatie dat een vreemdeling documenten heeft overgelegd waarvan Bureau Documenten de authenticiteit niet kan vaststellen, verweerder dergelijke documenten in beginsel buiten beschouwing laat. Verweerder heeft in dit licht onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom in dit geval wel betekenis zou toekomen aan de documenten. Dat eiser over de verklaringen in het politierapport vaag en tegenstrijdig zou hebben verklaard, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat het rapport om die reden als authentiek kan worden aangemerkt.
5.7
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar de verklaringen van eiser zelf evenmin voldoet aan de vereiste bewijsstandaard. Voor zover eiser al vaag en tegenstrijdig heeft verklaard, zoals verweerder stelt, is daarmee nog geen sprake van ‘clear and reliable evidence’. Dat zou anders kunnen zijn indien eiser de beschuldiging zou hebben bekend, maar dat is niet het geval. Verweerder heeft met verwijzing naar de verklaringen van eiser niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
5.8
Op de vertrouwelijke stukken kan de rechtbank slechts zeer beperkt ingaan. De rechtbank heeft van deze stukken kennis genomen en komt tot de conclusie dat deze stukken op zichzelf beschouwd niet voldoen aan de bewijsstandaard voor het tegenwerpen van artikel 1F van het Vv. De rechtbank kan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de vertrouwelijke stukken, mede gelet op hetgeen hiervoor over de Syrische documenten is overwogen, niet vaststellen. In samenhang met het politierapport vormen de vertrouwelijke stukken evenmin voldoende ‘clear and reliable evidence’, reeds omdat het politierapport niet bijdraagt aan het bewijs van het aan eiser tegengeworpen misdrijf. Ook voor zover eiser tegenstrijdig zou hebben verklaard, kan in samenhang bezien daarmee daarom niet worden geconcludeerd dat verweerder heeft voldaan aan de bewijslast.
5.9
Verweerder is er niet in geslaagd om aan te tonen dat er voldoende ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat eiser één van de zeer ernstige misdrijven, bedoeld in artikel 1F van het Vv, heeft gepleegd. De beroepsgrond slaagt.
Inreisverbod
6. Het voorgaande brengt mee dat verweerder evenmin heeft kunnen vaststellen dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt. Verweerder heeft bovendien onvoldoende gemotiveerd dat eiser op grond van zijn persoonlijk gedrag een actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, gelet op de jurisprudentie van het HvJEU.8.Verweerder kan niet volstaan met de enkele verwijzing naar de tegenwerping van artikel 1F van het Vv, maar moet een persoonlijke belangenafweging maken. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond. Omdat verweerder niet heeft aangetoond dat er ernstige redenen zijn dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vv, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,--, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, leden, in aanwezigheid van mr. T. Pourjalili, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑02‑2019
C‑554/13, 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377.
C-300/11, 4 juni 2013, ECLI:EU:C:2013:363.
C-331/16 en C-366/16, ECLI:EU:C:2018:296.
Paragrafen 112 en 113.
Paragrafen 34 en 35.
Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 18 mei 2018 ECLI:NL:RVS:2018:1661 en van16 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2008.
C-331/16 en C-366/16, K. tegen Nederland en H.F. tegen België, ECLI:EU:C:2018:296, r.o. 52 e.v.