Hof Amsterdam, 02-08-2021, nr. 23-002543-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:4466
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
02-08-2021
- Zaaknummer
23-002543-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:4466, Uitspraak, Hof Amsterdam, 02‑08‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:224
Uitspraak 02‑08‑2021
Inhoudsindicatie
mishandeling van levensgezel
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 2 augustus 2021 .
Tegenwoordig:
mr. A.M.P. Geelhoed, raadsheer,
mr. S.K. van Eck, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. R Huisman, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op vragen van de raadsheer te zijn:
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1997 te [geboorteplaats01] ,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd te PI [detentieadres01] te [plaats01] .
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem.
De raadsheer vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De verdachte, namens wie hoger beroep is ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven. Hij verklaart dat hij ten onrechte is veroordeeld en de opgelegde straf te hoog is.
De raadsheer deelt mede dat het hof direct zal overgaan tot het horen van getuige [getuige01] (hierna: [getuige01] ). De getuige doet op vragen van de raadsheer opgave omtrent naam, voornamen, geboortedatum en woon- of verblijfplaats. De getuige verklaart geen bloed- of aanverwant van de verdachte te zijn en legt vervolgens de belofte af de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
De getuige [getuige02] , geboren op [geboortedatum02] 1998 te [geboorteplaats02] , wonende aan de [adres02] , tevens zijnde aangeefster, verklaart op vragen van de raadsheer:
Op 1 augustus 2019 hadden [verdachte01] en ik ruzie, waarna hij het huis verliet. Ik heb toen een oude vriendin van mij gebeld. [verdachte01] hoorde dat ik met haar belde en vroeg wat ik aan het doen was. Ik rende de badkamer in, want ik wist dat ik fout zat. Ik wilde mijn telefoon niet afgeven. Hierdoor werd [verdachte01] Boos en ontstond een worsteling waarbij wij aan elkaar trokken. Vervolgens rende ik naar buiten en kwam de politie erbij. Het was mijn fout, omdat ik nooit contact had moeten zoeken met die oude vriendin. Een dag na de aangifte heeft de recherche mij gebeld, omdat ze nog een aantal vragen hadden. Ik heb mijn verklaring toen veranderd, maar dit is blijkbaar nooit op papier gekomen. Het conflict is ’s avonds besproken en een dag later heb ik dit bij de recherche gemeld. Dit zou ook in de aangifte worden verwerkt.
Voorafgaand aan het incident met de telefoon en de worsteling kreeg ik een klap of trap tegen mijn rug. Ik stond op en [verdachte01] gaf mij een vuistslag in mijn gezicht, waardoor mijn neus ging bloeden. Ik denk dat hij eigenlijk naar mijn telefoon greep en daarbij mijn gezicht raakte. Ik kan mij niet herinneren dat hij mij meermalen tegen mijn bovenbeen heeft geschopt. Na deze aanvaring ben ik naar buiten gerend. Ik zat binnen bij mensen op de galerij. De politie was erbij en mijn moeder belde mij. Ik voelde toen de druk om te verklaren. Een dag later heb ik gezegd dat ik niet langer achter mijn verklaring stond en de aangifte wilde intrekken.
[verdachte01] heeft mij niet eerder geslagen. De blauwe plek op mijn oog is veroorzaakt door een telefoon die daar tegenaan kwam. Ik dacht eerst dat ik was geslagen, maar [verdachte01] vertelde mij dat mijn telefoon tegen mijn oog kwam. Ik heb zelf fout gezeten; als ik mijn telefoon had afgegeven, was er niets gebeurd. Ik vind het lastig om antwoord te geven op de vraag of ik mishandeld ben.
De raadsheer stelt de raadsman in de gelegenheid de getuige te ondervragen. Op vragen van de raadsman verklaart de getuige:
[verdachte01] heeft zijn vuist niet expres richting mijn gezicht bewogen. Op dat moment gebeurde er zoveel. Later die avond heb ik met mijn ouders gepraat. Onze relatie is nu goed. Ruzies verlopen tegenwoordig niet meer zo. Wij hebben toekomstplannen.; ik wil samenwonen, trouwen en kinderen.
Op vragen van de advocaat-generaal verklaart de getuige:
Voorafgaand aan de zitting heb ik de zaak niet besproken met de verdachte. Wij wonen op dit
moment niet samen.
De raadsheer stelt de verdachte in de gelegenheid de getuige te ondervragen. Hij maakt hiervan geen gebruik.
Op vragen van het hof verklaart de verdachte:
Ik heb de aangeefster geen klap gegeven en ook niet in haar rug getrapt. Als je de woonkamer binnenloopt, loop je gelijk richting het bed. Het is onmogelijk om iemand dan in de rug te trappen. Ik heb haar weleens geduwd, maar nooit geslagen.
Op 1 augustus 2019 hadden de aangeefster en ik een woordenwisseling aan de telefoon, dus ik ging naar huis. Ik zag dat zij bezig was met haar telefoon en ik wilde zien wat zij aan het doen was. Ik liep naar haar toe om haar telefoon af te pakken. Dit ging zo ver dat we door het hele huis hebben lopen duwen en trekken. Wij hebben de afspraak dat wij elkaars telefoon mogen bekijken, daarom mocht ik dat afdwingen. Door het duwen en trekken is zij gestruikeld en gevallen. De bloedneus is niet ontstaan doordat ik haar een klap zou hebben gegeven. Ik heb ook niet tegen haar bovenbeen getrapt. Ze wist niet eens wat er aan de hand was. Ik was in paniek en heb haar moeder gebeld na deze worsteling.
De aangeefster is onder druk gezet. De ten laste gelegde handelingen hebben niet plaatsgevonden. Het blauwe oog, zoals te zien op de foto’s in het dossier, is ontstaan doordat zij met haar telefoon op de bank lag en deze liet vallen op haar oog. Het is zoveel erger gemaakt dan het in werkelijkheid was. Ik heb zoveel goede dingen gedaan. Ik ben weggelopen omdat het mij allemaal teveel werd. Ik had haar stiefvader aan de telefoon. Ik deed mijn handen omhoog en kreeg een klap op mijn hoofd, toen rende ik weg. Ik ben slecht behandeld door de politie en heb daar een trauma aan overgehouden.
Op vragen van de advocaat-generaal verklaart de verdachte:
In het dossier zijn foto’s opgenomen van het blauwe oog om het erger te maken. Het blauwe oog is veroorzaakt door de telefoon. De foto’s hebben geen toegevoegde waarde. Na het incident is ze naar de buren gerend en hebben wij niet gepraat. Ik heb geen koekenpan gepakt en daar niet mee gedreigd.
De advocaat-generaal merkt op dat de aangeefster heeft verklaard dat de bijgevoegde foto’s van het blauwe oog betrekking hadden op een eerdere mishandeling door de verdachte.
Desgevraagd geeft de raadsman te kennen geen verdere vragen te hebben.
De raadsheer beschouwt het dossier als te zijn voorgehouden en gaat over tot bespreking van de persoonlijke omstandigheden. Zij merkt hierbij op dat het de Reclassering niet is gelukt om in contact te komen met de verdachte.
Omtrent zijn persoonlijke omstandigheden verklaart de verdachte:
Ik verkoop online producten en ontvang daarmee een maandelijks inkomen van € 1.500,00. Ik heb duizenden euro’s schulden door boetes en heb daarvoor betalingsregelingen lopen. Ik zou het onterecht vinden als ik een taakstraf krijg. Een eerder opgelegde taakstraf verliep niet goed en daarvoor heb ik vastgezeten. Er was sprake van een meningsverschil over het werktempo. Daarnaast verhuisde het werk naar [plaats02] en omdat ik geen baan had, kon ik die reiskosten niet betalen. Het gaat nu goed met mij. Ik heb een goede band met mijn familie en vrienden en ik heb een rijbewijs.
De raadsheer houdt de korte inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juli 2021 voor.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. Zij brengt bij deze gelegenheid naar voren:
Ik acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Het verhaal heeft twee kanten. Het verhaal van de aangeefster is anders dan wat de verdachte bij de politie en ter terechtzitting verklaart. In het proces-verbaal van de politie staat dat iemand hard ‘help, help’ roept. Vervolgens wordt mevrouw [getuige01] aangetroffen en zij verklaart dat ze wordt mishandeld door haar partner. In de aangifte komen de feiten en omstandigheden gedetailleerd naar voren. Een dag later komt daar nog wat bij. Dat de aangeefster niet precies weet wie haar heeft gestompt of in haar rug geduwd, is heel specifiek. Ook het verhaal van de koekenpan is gedetailleerd. Ik hecht meer waarde aan deze verklaring van de aangeefster dan aan de ontkenning van de verdachte. Het duwen en stompen acht ik wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangifte en het latere verhoor van de aangeefster. Omdat zij schreeuwend naar buiten liep, is een aantal buren gehoord en zij hebben verklaard dat het op de vijfde verdieping was.
Al met al is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld. Ik vind het opvallend dat de aangeefster heeft verklaard dat dit niet de eerste keer is geweest. Ik heb begrepen dat de verdachte een taakstraf niet ziet zitten. Desondanks vorder ik, conform de politierechter, een taakstraf voor de duur van 60 dagen, te vervangen door 30 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij deelt mede:
Ik bepleit vrijspraak, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De advocaat-generaal heeft gelijk; er zijn twee verhalen. Dit is de kern van het strafrecht; als twee verhalen lijnrecht tegenover elkaar staan, kan er dan een bewezenverklaring volgen? Ik ben van mening dat dat niet het geval is. Mevrouw [getuige01] is de enige pijler. Het ging om de afspraak: ik laat jou mijn telefoon zien en jij laat mij jouw telefoon zien. De aangifte is in volle adrenaline gedaan. Later wilde zij die aangifte intrekken. De aangeefster zit in een moeilijke positie: of haar aangifte is vals of zij heeft vandaag onder ede een valse verklaring afgelegd.
De verdachte heeft verklaard dat het anders is gegaan. Hij zegt dat ze hebben geworsteld, waarbij zij is gevallen. De getuige heeft het nog voorgedaan. Bovendien is er geen ondersteunend bewijs, zoals een getuige. De buren zijn niet ondervraagd. Dat er boven iets te horen was, is logisch. De getuige was in paniek, maar de verdachte ook. Wat ondersteunt het verhaal van de getuige? Er is geen medische informatie. De bloedneus maakt niet dat sprake is geweest van een opzettelijke mishandeling. De politie heeft zelfs opgeschreven dat de getuige op dat moment geen zichtbaar letsel had. De getuige heeft dit ook bevestigd.
Allereerst is geen sprake van wettig bewijs nu er onvoldoende steunbewijs is voor de aangifte. Ten tweede is het de vraag of er overtuiging kan zijn. De getuige heeft wisselend verklaard; zij sprak eerst over een vuistslag, maar heeft het nu over een telefoon. Het zou een ander verhaal zijn als er medisch bewijs zou zijn geweest. Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De gefrustreerde houding van cliënt komt ook voort uit de wijze waarop hij is behandeld door de politie.
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld het woord in repliek te voeren. Zij deelt mede:
Ik ben van mening dat er wél voldoende wettig en overtuigend bewijs is gelet op de aangifte en de
verklaring van de getuige die zij onder ede heeft afgelegd.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord in dupliek te voeren. Hij deelt mede:
Die verklaringen komen uit dezelfde koker.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij zegt:
De klap heb ik niet zo kunnen geven.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
===================================================================
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 1 augustus 2019 te Alkmaar, zijn levensgezel, [getuige01] , heeft mishandeld door die [getuige01] tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of stompen en/of duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De aangifte vindt geen steun in andere bewijsmiddelen, waardoor het enkel de verklaring van de verdachte tegenover de verklaring van de aangeefster is. Daarbij is erop gewezen dat de aangeefster inmiddels te kennen heeft gegeven haar aangifte te willen intrekken. Gelet op het voorgaande concludeert de raadsman dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij en de aangeefster de afspraak hadden dat zij elkaars telefoon mochten bekijken. Op 1 augustus 2019 heeft de verdachte echter de confrontatie opgezocht toen hij haar telefoon wou bekijken terwijl zij dit niet wilde. Hierbij hebben de verdachte en de aangeefster door het huis gerend en is door de aangeefster om hulp geroepen. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat er werd geduwd en getrokken. De aangeefster heeft zowel in haar aangifte als ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verdachte haar een vuistslag in haar gezicht heeft gegeven. Tevens is door de verbalisanten geconstateerd dat de aangeefster een bloedneus had en dat haar bovenlip was opgezwollen.
Anders dan de raadsman twijfelt het hof niet aan de juistheid van de inhoud van de aangifte. Dat de aangeefster later om haar moverende redenen te kennen heeft gegeven haar aangifte te willen intrekken, maakt dat niet anders. Temeer nu de aangeefster ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat de verdachte haar heeft geslagen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn levensgezel. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 1 augustus 2019 te Alkmaar zijn levensgezel, [getuige01] , heeft mishandeld door die [getuige01] tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en te duwen.
Bewijsmiddelen
De in de bewijsmiddelen opgenoemde feiten en omstandigheden leveren de redengevende feiten en omstandigheden op, waarop de beslissing van het hof steunt, dat het ten laste gelegde en bewezen geachte feit door verdachte is begaan.
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1100-2019148176-2 , van 1 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 05-06.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één van hen:
Op 1 augustus 2019 aan de [adres02] troffen wij in de kamer aangeefster [getuige01] . Wij hoorden [getuige01] verklaren dat zij is mishandeld door haar partner [verdachte01] . Wij hoorden [getuige01] verklaren dat zij door [verdachte01] was geslagen en geraakt in haar gezicht. Wij zagen dat [getuige01] een keukenrol tegen haar neus drukte. Wij zagen dat er bloed op de keukenrol zat. Wij zagen dat [getuige01] een bloedneus had. Wij zagen dat de bovenlip van [getuige01] opgezwollen was. Wij hoorden [getuige01] zeggen dat zij veel pijn in haar been en rug had.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2019148176-1 , van 1 augustus 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant02] , doorgenummerde pagina’s 09-11.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de aangever [getuige01] :
Op 1 augustus 2019 aan de [adres02] . [verdachte01] lag naast mij in bed. Ik zat op de rand van mijn bed. Ik voelde een enorme pijnscheut in mijn rug, ik kon ook moeilijk ademhalen. Deze klap of trap kwam van achter mij vandaan.
Hij duwde mij vervolgens tegen de grond en pakte mijn telefoon. Ik stond op en [verdachte01] gaf mij gelijk een vuistslag in mijn gezicht. Ik voelde gelijk een pijnscheut in mijn neus en lip. Ik zag dat mijn neus gelijk begon te bloeden. Ik ben rondjes gaan rennen in huis en begon te schreeuwen: “help mij”. Tijdens het rennen in de woning ben ik meerdere keren geslagen en geschopt. Ik heb hierdoor pijn over de hele rechterkant van mijn lichaam.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL1100-2019148176-8 , van 2 september 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant03] , doorgenummerde pagina’s 24-29.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de vragen (V) van de verbalisant, in antwoord (A) daarop, als de op voornoemde datum tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte :
V: Goed even naar 1 augustus vorig jaar. Weet jij nog wat er toen is gebeurd?
A: Het werd duwen en trekken. Ik wilde weten wat zij verborgen hield.
4. De verklaring van de getuige [getuige01] op de terechtzitting in hoger beroep van 2 augustus 2021.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover de raadsheer afgelegde verklaring van de getuige [getuige01] :
Voorafgaand aan het incident met de telefoon en de worsteling kreeg ik een klap of trap tegen mijn rug. Ik stond op en [verdachte01] gaf mij een vuistslag in mijn gezicht, waardoor mijn neus ging bloeden.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel
gepleegd op 1 augustus 2019 te Alkmaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner, waardoor zij pijn heeft ondervonden. Hierdoor heeft de verdachte inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, haar angst ingeboezemd en haar respectloos behandeld. Bovendien is haar dit aangedaan in haar eigen woning. Op die plaats had zij zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 juli 2021 is hij ook sinds het onderhavige feit veroordeeld ter zake van een soortgelijk misdrijf, te weten het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Het hof houdt rekening met de bijzondere voorwaarden die bij laatstgenoemde veroordeling zijn opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende en met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken .
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
===================================================================
De raadsheer geeft aan de verdachte kennis dat zij binnen 14 dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.